Noordse Witsnuitlibel

Leucorrhinia rubicunda





De Noordse Witsnuitlibel Leucorrhinia rubicunda is een libel die van april tot juni vooral voorkomt in hoogveengebieden, maar ook in mesotrofe vennen en in laagveenmoerassen. De waterplassen worden omgeven door open, structuurrijk bos waar de jonge dieren kunnen uitkleuren. Meestal zijn de wateren waarbij deze libel voorkomt dichtgegroeid met drijvende waterplanten.

Deze soort behoort tot de korenbouten.

Deze libel heeft een vleugelspanning tot 65 mm. Het achterlijf van het mannetje is bezet met bruinrode vlekken.

Soms worden zwervende mannetjes aangetroffen op tientallen kilometer afstand van de eigenlijke biotoop.

Bedreigende factoren voor deze libel zijn de verdroging, die het afsterven van Veenmos-soorten veroorzaakt, waardoor het leefgebied niet meer geschikt is voor de larven. Eutrofiƫring veroorzaakt veranderingen in de samenstelling en structuur van de vegetatie.

Het uitzetten van vis is, net als bij andere soorten van dit geslacht, nadelig, vermits de larven niet ingegraven in de bodem leven en daardoor gemakkelijker ten prooi vallen aan vissen.

Om de achteruitgang van deze soort tegen te gaan kan men zorgen dat het grondwater niet verder daalt, dat er geen vis wordt uitgezet en dat de Veenmos-soorten Sphagnum species zich kunnen uitbreiden.

De klimaatverandering met zeer droge en warme zomers heeft een negatief effect op deze libel. De larven sterven als het water opdroogt.

De larvale ontwikkeling duurt 2 jaar. De vennen en plassen mogen dus minstens gedurende die tijd niet droogvallen.