Kuifeend

Aythya fuligula




De Kuifeend Aythya fuligula is een duikeend met een lengte van 43 (vrouwtje) tot 45 cm (mannetje).

Zoals bij andere duikeenden staan de poten ver naar achter geplaatst.
Het mannetje is zwart met witte flanken, heeft een witte vleugelstreep en een neerhangende kuif op de paarszwarte kop. De ogen zijn geel. Het vrouwtje is bruin en heeft ook gele ogen.
De vleugels zijn lang en puntig. De snavel is slank en beter geschikt voor het opnemen van dierlijk voedsel.   

Deze vogel bewoont open, stilstaande zoete wateren en traag stromende rivieren. De rustgebieden bevinden zich veelal in een door bomen omzoomde, rustige plas. De foerageergebieden liggen soms kilometers verderop.

Kuifeenden rusten overdag en voeden zich vooral ’s nachts. Dat ze ’s nachts foerageren is waarschijnlijk om te vermijden dat dagjagers zoals meeuwen hun prooien stelen (kleptoparasitisme). Bovendien kunnen Kuifeenden zelf ten prooi vallen aan grote meeuwen, zoals de Grote Mantelmeeuw Larus marinus en de Zilvermeeuw Larus argentatus. Door zich overdag te verschuilen en pas ’s nachts te eten, verdwijnt dit risico grotendeels.    

Het voedsel is vooral van dierlijke oorsprong. De Kuifeend houdt in het bijzonder van de Driehoeksmossel Dreissena polymorpha. Vooral in de winter leveren deze mosselen een groot aandeel in het menu.

Groepjes kleine exemplaren van deze mosselen worden door de eend naar binnen gezogen en onder water opgegeten.

Grote mosselen zijn voedzamer maar moeten meegenomen worden naar het wateroppervlak en dat kost te veel tijd.   
Deze eend broedt vooral in Noord-Europa. De soort breidt zich sinds de jaren 1950 naar het westen en het zuiden uit, ook in gebieden waar de Driehoeksmossel niet voorkomt.

Het nest bevindt zich in de oevervegetatie. Deze eend broedt vaak in grote kolonies, samen met meeuwen.

In mei-juni legt het vrouwtje 8 tot 10 eieren. Het vrouwtje broedt en verzorgt de jongen.

De Kuifeend overwintert in West-Europa en het Middellandse Zeegebied. Soms blijven er groepen in onze streken, vooral bij zacht winterweer. Bij plotseling streng vriesweer kunnen de vogels sterven van de honger, wanneer ze onvoldoende open water vinden.  

De vogel heeft een sterk aanpassingsvermogen. Hij bedelt zelfs soms om brood in vijvers van parken.