Kleine Modderkruiper

Cobitis taenia




De Kleine Modderkruiper Cobitis taenia is een 6 tot 12 cm groot slangachtig visje dat in diverse biotopen wordt aangetroffen, zoals polderwateren, laag-landbeken en oeverzones van grote meren en plassen. In poldersloten worden soms dichtheden van 30 tot 40 dieren per 100 meter aangetroffen.  Vaak is in dergelijke polderwateren een dikke baggerlaag aanwezig.

Hij heeft een langgerekt, zijdelings afgeplat lichaam met 3 paar baarddraden. Op de zijkant heeft hij vlekkerige banden en onder de ogen heeft hij een dubbele beenstekel ter bescherming tegen roofvijanden. De baarddraden zijn gevoelig en zijn dienstig bij het voedsel zoeken.

Deze vis houdt zich meestal op in ondiep stilstaand of langzaam stromend zoet of brak water. Overdag ligt hij verborgen onder planten of stenen, of ingegraven in de bodem. Het voedsel bestaat uit borstelwormen, muggenlarven en andere insectenlarven die uit het zand worden gefiltreerd. Het met het voedsel meegenomen slib, wordt via de kieuwopeningen weer uitgestoten.

De paaitijd valt in april-mei.

Deze soort heeft steeds zuurstofrijk water nodig en een zandig of stenig substraat als paaiplaats. Organische verontreiniging betekent dus een bedreiging voor deze soort. Op de plaatsen waar deze soort nog voorkomt, mogen er zich geen lozingspunten bevinden. Herintroductie zou kunnen in poldersloten. Jonge dieren werden reeds in smalle poldersloten aangetroffen. Baggeren van sloten moet zeer omzichtig gebeuren en best in verschillende fasen.