Grote Wintervlinder

Erannis defoliaria







De Grote Wintervlinder Erannis defoliaria behoort tot de spanners. Het lichaam wordt tot 26 mm lang.

De vleugelspanning van het mannetje bedraagt tot 4 cm. Het vrouwtje bereikt tot 1 cm vleugelspanning.

Het mannetje heeft variabel getekende bleke of bruingele vleugels met donkere punten in het midden. Er kunnen ook donkere dwarsbanden op de voorvleugels voorkomen. De achtervleugels zijn grijswit.

Het vrouwtje heeft geen (zichtbare) vleugels, alleen zeer klein vleugelstompjes en is lichtgrijs met donkere vlekjes. Het klimt rond in bomen.  

Deze vlinder komt algemeen voor in bossen, open gebieden met bomen, hagen en tuinen.

De vlinders verschijnen eind september en zijn te zien tot december. Ze vliegen in een trage vlucht, met relatief weinig vleugelslagen. De volwassen vlinder heeft geen monddelen en neemt geen voedsel meer tot zich. De vlinder teert op de reserves die in het rupsstadium werden opgenomen. 

De rups is licht- tot donkerbruin gekleurd en is vaak voorzien van gele vlekjes op de flanken. De waardplanten van de rupsen zijn vooral Zomereik Quercus robur, maar ook Ruwe Berk Betula pendula, Sleedoorn Prunus spinosa, Wilde Appel Malus sylvestris, Eenstijlige Meidoorn Crataegus monogyna, Appel Malus domestica en Haagbeuk Carpinus betulus.

In boomgaarden kan er soms schade worden aangericht met name bij appelbomen. De soort overwintert als eitje op de waardplant.

De rupsen verschijnen van april tot juni. De soort is bijna overal in Vlaanderen algemeen.

Bij de spanners zijn de middelste buikpoten van de rupsen gereduceerd. De rupsen bewegen zich voort met 3 paar borstpoten en 2 pootparen aan het achterlijf. De rups trekt de achterpoten tot aan de voorpoten zodat het lichaam een halve cirkel vormt. Dan strekt de rups zich zover mogelijk naar voren (spanner) en worden de achterpoten weer bijgetrokken.