Gewone Oester

Ostrea edulis






De Gewone Oester Ostrea edulis, ook Platte Oester genoemd,  is een tweekleppige zeebewoner met een zeer grote schelp met een dikke wand en een bladerige structuur. De schelp is meestal bruin en heeft vaak roze of paarse vlekken. De kleppen zijn ongelijk. De onderste klep zit vast op bijvoorbeeld een steen. De binnenzijde is glanzend. Deze soort wordt reeds zeer lang gekweekt  in commerciele oesterbanken, onder meer op palen en dakpannen. Deze oester kan 30 jaar oud worden, maar wordt wel na 3 of 4 jaar geoogst.

Het dier leeft op een harde bodem in ondiepe wateren en heeft zeewater nodig met een hoog zoutgehalte. Hij zeeft kleine organismen uit het water. Deze soort is tweeslachtig. Het geslacht verandert in de loop van het leven van de Gewone Oester. De larven zwemmen eerst vrij en vestigen zich later op een geschikte plaats. Oesters vormen aaneengesloten banken. Ze vormen zelf het voedsel van ondermeer Gewone Zeesterren Asterias rubens.  

De aantallen namen in het verleden sterk af door een ziekte (veroorzaakt door bacterie Bonamia ostreae), overbevissing en verdringing door een exoot, namelijk de Japanse Oester Magallana gigas.

De Oesterparasiet Bonamia ostreae komt oorspronkelijk uit Californië en werd via oestertransport in de jaren 1970 geëxporteerd naar Europa. Het is een eencellig organisme dat behoort tot de eukaryoten. Dit zijn organismen die wel over een celkern beschikken in tegenstelling tot de bacteriën die geen celkern hebben (prokaryoten). Deze parasiet meet tot 2 micrometer.    

In onze streken verdween de Gewone Oester Ostrea edulis vrijwel volledig als gevolg van deze parasiet. Een infectie met deze bloedcelparasiet veroorzaakt bij de Gewone Oester ontstekingen in het kieuwweefsel en een afbraak van bindweefsel, hetgeen een uitputting van de oester veroorzaakt en na een drietal jaar vrijwel altijd leidt tot de (honger)dood van de oester. In sommige populaties bedraagt de sterfte tot wel 90 procent. De Japanse Oester Magallana gigas en de Eetbare Mossel Mytilus edulis blijken resistent te zijn tegen deze parasiet. Deze parasiet wordt meestal aangetroffen in bloedcellen (haematocyten), maar kan ook voorkomen buiten de cellen, bijvoorbeeld rond de kieuwen van de oester. Gewone Oesters in kwekerijen zijn zeer sterk onderhevig aan stressfactoren zoals verplantingen en stockage in bassins, zodat ze extra gevoelig zijn voor infecties met deze parasiet. De infectie van de oesters houdt geen risico in voor de mens bij consumptie.      

De Japanse Oester kwam door introductie voor de oestercultuur bij ons terecht. Deze exoot neemt stilaan de biotoop, dit zijn spleten en holten tussen de stenen in de getijdenzone, in van onze inheemse Purperslak Nucella lapillus.
De oester kan zich bij ons voortplanten en maakt riffen aan, die de plaats innemen van mosselbanken. Dit heeft uiteraard gevolgen voor de productie van mosselzaad en dus voor de mosselkweek. De soort beneemt kokkels en mosselen hun voedsel en rukt verder op.

De Japanse Oester zet zich vast op sluisdeuren en kades. De randen van de schelpen zijn zeer scherp, waardoor mensen zich ernstig kunnen verwonden aan de voeten. Deze oester is tweeslachtig maar kan zichzelf niet bevruchten. Het dier begint zijn leven als een mannetje en is op een leeftijd van 8 tot 10 maanden geslachtsrijp. Na een aantal jaren als mannetje te hebben geleefd, wordt de oester in het derde of vierde jaar vrouwelijk. De watertemperatuur moet dan wel 15 °C bedragen. De paaitijd valt in juli-augustus. De bevruchting gebeurt uitwendig. De vrouwtjes produceren 1 tot 100 miljoen eitjes. De eerste drie weken zwemmen de larven vrij rond. Ze leven dan nog van de eireserves. Nadien vormen ze een driehoekige spier (voet) en hechten ze zich vast op bestaande oesterbanken of grote schelpen.

De Japanse Oester wordt tot 10 jaar oud. Het dier filtert plankton en de larven van kokkels, mosselen en inheemse oesters uit het water.  

De vogels krijgen de schelpen van deze oester vrijwel niet open. Meeuwen laten de schelpdieren soms wel van grote hoogte neervallen. Scholeksters Himantopus ostralegus zetten de oesters op hun kant en pikken met de snavel tussen de schelpen in. Weliswaar eten de Scholeksters alleen de losliggende oesters van rond de 6 cm leeg.

De oesterbanken zelf worden gebruikt als onderlaag (een soort rif) voor zakpijpen en krabben. Deze laatste dieren vormen het voedsel voor onder meer vogels (zoals bijvoorbeeld Steenlopers). Deze nieuwe riffen worden dan ook steeds meer gezien als een aanwinst voor de biodiversiteit.

De aantallen van de Gewone Oester lijken sinds 2017 weer gestaag toe te nemen. Dit zou kunnen te maken hebben met de gevoeligheid van de Japanse Oester voor een recente opkomst van een variant van het herpesvirus, dat overigens van nature voorkomt in de kustwateren. De Gewone Oester is minder bevattelijk voor dit virus en kan zich dus vestigen op de plaatsen die voorheen werden ingenomen door Japanse Oesters.  

De Portugese Oester Crassostrea angulata is een tweekleppige exoot die bij ons vaak voorkomt in commerciële oesterkwekerijen in ondiep water.