Geelgerande Waterroofkever

Dytiscus marginalis






De Geelgerande Waterroofkever Dytiscus marginalis, ook Gewone Geelgerande Waterroofkever genoemd, is een zeldzame kever. Het is de grootste vertegenwoordiger van de familie waterroofkevers (Dytiscidae). Hij wordt tot 45 mm lang. Zijn rugzijde is bruin met een groenige glans. De onderzijde is gelig. Het halsschild en de randen van de dekschilden zijn geelgerand. De dekschilden van het mannetje zijn glad en glanzend, die van het vrouwtje zijn gegroefd. De voorpoten van de mannetjes zijn voorzien van zuignappen, dienstig voor de paring.

Deze kever komt voor in sterk begroeide stilstaande wateren, brede sloten en vijvers. Hij is door watervervuiling niet meer zo algemeen als vroeger. De kever kan goed vliegen.

Hij leeft ongeveer 5 jaar als kever. Hij voedt zich met andere waterinsecten en hun larven, kikkervisjes, zelfs visjes en kleine salamanders en aas.
Bij gevaar kan de kever een wit kliersecreet afscheiden.

Bij de paring zit het mannetje met de zuignappen vast op het dekschild van het vrouwtje. In het voorjaar boort het vrouwtje de eitjes in stengels en bladeren van waterplanten. De larve wordt tot 6 cm lang en heeft een grote kop met sterke, dolkvormige kaken. Zij vangt allerlei kleine waterdieren zoals waterinsecten, amfibieën en vissen.
Ze hangt het grootste deel van de dag stil in het water met de kop naar omlaag. De larven kunnen verteringssappen in de prooi stoten die het dier doden en oplossen tot een soep. De prooi wordt daarna uitgezogen.

De kevers en de larven moeten regelmatig naar de oppervlakte van het water zwemmen om lucht te happen.
De verpopping vindt plaats in de zomer in een holletje in de oever. Na 3 à 4 weken komt de kever uit, waarna hij zich spoedig in het water begeeft.

Deze kever is onschadelijk voor visbroed, omdat hij alleen de zwakke en zieke exemplaren opruimt.
De grootste bedreiging voor deze prachtige tor vormt de vervuiling van het water.