Brandgans

Branta leucopsis 






De Brandgans Branta leucopsis is een flinke gans met een opvallende zwart-wit-tekening. Het gezicht is wit.
De hals is zwart en de rug is grijs met witgerande zwarte dwarsbanden.

Het mannetje meet tot 65 cm; het vrouwtje wordt tot 60 cm groot. De spanwijdte bedraagt tot 145 cm.
Het geluid dat deze gans maakt lijkt op het gekef van jonge hondjes: “kaw-kaw-kaw”.

Deze gans broedt in het poolgebied op steile hellingen en rotsen. Op rotsrichels van soms 60 m hoog vinden de ganzen veiligheid. Bekende broedplaatsen zijn Nova Zembla, Spitsbergen, langs de Oostzee, op Groenland en het noorden van Siberië. Sinds 1988 zijn er ook broedplaatsen in Nederland. In Vlaanderen is het een regelmatige wintergast. De soort komt vooral voor in graslanden langs de kust en bij riviermonden. Ze voedt zich bij voorkeur met gras dat bij hoogwater door de zee overstroomt.

De snavel van deze vogel is kort en stevig en heeft de goede lengte voor het grazen in kort gras. Brandganzen voeden zich trouwens alleen maar met jong, kort gras. Aan hoog wuivende, dode grassen hebben ze niets.  
Met name rond het Zwin en aan de Beneden-Schelde kan ze worden gezien. Vanaf oktober komt deze gans bij ons aan vanuit de broedgebieden.

’s Nachts bevindt deze gans zich op het water of op een zandplaat, omgeven door water.  
Wanneer de Brandganzen in mei, begin juni naar het hoge noorden trekken om er te broeden, is er 24 uur per dag licht. De zon gaat in de broedgebieden namelijk niet onder. De ganzen kunnen dus 24 u per dag de omgeving nauwlettend in de gaten houden. Het mannetje waakt, terwijl het vrouwtje broedt. De belangrijkste vijanden zijn Poolvossen Vulpes lagopus, Sneeuwuilen Bubo scandiacus en Grote Burgemeesters Larus hyperboreus (meeuwen). De reis is zo uitgekiend dat de ganzen in het broedgebied aankomen als de sneeuw nog maar pas gesmolten is, maar de lente reeds goed en wel is ingetreden.  

Om de drie jaar is er in de broedgebieden een lemmingenjaar. Dit is een jaar waarin de lemmingenpopulatie zo is gegroeid dat het overtal gaat migreren. Dan hebben de genoemde roofvijanden zo veel voedsel (Lemmingen Lemmus lemmus) voor het grijpen, dat het verlies aan ganzenkuikens zo klein is dat de verliezen van de jaren ervoor worden goedgemaakt.
Tot halverwege de vorige eeuw werd er op de Brandgans gejaagd op heel de reisroute van Noord naar Zuid-West. In onze streken was deze gans dan ook een zeldzame verschijning. Pas toen de jacht op de vliegroutes volledig werd verboden, namen de aantallen zienderogen toe.