Biolandbouw
 






Naar schatting 80 % van alle geteelde gewassen wereldwijd bestaat uit monoculturen van tarwe, rijst en maïs. Voor de aanwezigheid van wilde planten of plant-variaties met een weliswaar lagere opbrengst per hectare is er nauwelijks nog aandacht.

Een minder intensieve landbouw met een grotere biodiversiteit is niet alleen gezonder voor mens en milieu. Deze landbouw is ook veel veerkrachtiger dan grootschalige land- en tuinbouw. Monoculturen zijn immers zeer kwetsbaar voor besmettingen, ziektes en plaaginsecten. De landbouwer grijpt naar milieugevaarlijke kunstmatige hulpmiddelen in de vorm van chemische bestrijdingsmiddelen om de gevolgen hiervan te beperken, maar deze zijn nefast voor de natuur, want deze hulpmiddelen doden niet alleen de natuurlijke bestuivers maar ook de natuurlijke vijanden van plaaginsecten zoals bijvoorbeeld sluipwespen. 

In de biolandbouw (of organische landbouw) worden er in de regel geen chemische bestrijdingsmiddelen en ook geen kunstmeststoffen gebruikt.

Biolandbouw is minder belastend voor het milieu dan conventionele landbouw. Uit onderzoek (2014) bleek dat biolandbouw de soortenrijkdom met ongeveer een derde doet toenemen. Men vond 73 % meer planten, 50 % meer bestuivende insecten en 20 % meer dieren die behoren tot micro-organismen, geleedpotigen en vogels.
De biolandbouw zorgt voor meer bestuivers en voor meer natuurlijke vijanden. Chemische bestrijdingsmiddelen zorgen enkel voor de doodsteek van deze uitermate belangrijke insecten.

Biologische bedrijven met landbouwdieren gebruiken vaak veel stro in de stallen; men moet er hierbij wel voor zorgen dat er ook biologisch stro wordt aangekocht, want via dit stro kunnen er ook bestrijdingsmiddelen het bedrijf binnenkomen. Milieugevaarlijke stoffen komen immers niet alleen het bedrijf binnen door het bestrijden van insecten, schimmels en onkruid op het land, maar ook via de aankoop van kuilvoer, hooi, stro en krachtvoer en door het verspreiden van slootbagger op het land, bij de bestrijding van vliegen op vee en mest en bij het gebruik van diergeneesmiddelen.  
Het “wroetvarken” is een concept waar varkens in ruime en lichte stallen met veel strooisel leven, waar ze de hele dag door kunnen wroeten, spelen en rusten. Hierdoor zijn de varkens actiever en vertonen ze in hogere mate hun natuurlijke gedrag. Er is speciale aandacht voor de voeding van de dieren en meer biodiversiteit op het erf (nestkasten, bijenhotels, bloemen, bomen). 

De conventionele landbouw wentelt de veroorzaakte milieukosten, zoals atmosferische stikstofdepositie en grondwaterverontreiniging (met nutriënten) gewoon af op de maatschappij, met als gevolg dat iedereen uiteindelijk via opgelegde belastingen en heffingen mee de rekening betaalt voor de sanering van de ravage die de conventionele landbouw heeft aangericht. De grotere oogsten in vergelijking met de biolandbouw maken dus deel uit van die vervalsing van de werkelijkheid.

Het inzaaien van wilde bloemenstroken in de akkerranden en deze jaarlijks opnieuw inzaaien ofwel meerdere jaren met rust laten en periodiek (gefaseerd) maaien, herbergen tal van insecten. De insecten vinden hier voedsel, zoals nectar en stuifmeel en een schuilplaats. Onder die insecten bevinden zich natuurlijke vijanden die de plaagsoorten in de aangrenzende gewassen kunnen bestrijden. Verschillende soorten lieveheersbeestjes, gaasvliegen en zweefvliegen staan erom bekend bladluizen in gewassen aan te vallen.

In de biolandbouw kan men bij plaagbestrijding dankbaar gebruik gemaakt worden van parasitaire wespen zoals sluipwespen. Deze zijn voor hun voortplanting afhankelijk van andere insecten, maar ook van suikerbronnen, zoals bloemennectar. Indien er niet voldoende bloemen voorhanden zijn, kan dit een flinke wissel trekken op de levensduur en het voortplantingssucces van sluipwespen en dus de efficiëntie van een biologische plaagbestrijding.
De larven van sluipwespen kennen een parasitaire levensstijl. Zij ontwikkelen zich in of op een –meestal geleedpotige- gastheer die zij uiteindelijk doden en worden zodoende tot de parasitoïden gerekend. Als gevolg van hun parasitaire levensstijl hebben sluipwespen zich sterk aan hun gastheer aangepast. 

Sluipwespen kunnen een belangrijke rol spelenin de natuurlijke regulering van de gastheerpopulaties. Ze worden reeds ingezet in de kasteelten (Wittevliegen, bladluizen).

In open teelten kan men gebruik maken van spontaan optredende sluipwespen. In de omgeving van de te beschermen gewassen moeten daarom voedsel en overwinteringsgelegenheid voorhanden zijn.

Sluipwespen hebben doorgaans een zeer beperkte gastheerkeuze, in tegenstelling tot andere roofinsecten. Bovendien hebben ze zich ook vaak op een bepaald stadium (ei, larve, pop of in sommige gevallen imago) van de gastheer gespecialiseerd. Dit zorgt ervoor dat andere organismen geen nadeel ondervinden.

Sluipwespen bezitten speciale geurreceptoren om complexe geuren te kunnen onderscheiden. Deze receptoren bestaan uit plaat- en haarvormige sensillen op de antennes. In deze sensillen zijn poriën aanwezig waardoor de geurmoleculen naar binnen kunnen. Onder de poriën steken een vijftigtal verschillende zintuigneuronen, die elk op verschillende geurmoleculen reageren en deze informatie doorsturen naar de hersenen. Planten die aangevreten worden door rupsen, scheiden een bepaalde geurstof af als een soort ingebouwde alarmfunctie. De sluipwesp wordt hierdoor gewaarschuwd en ruikt dat er rupsen in de buurt zijn. Rupsen waarop of waarin zich eitjes van sluipwespen ontwikkelen vreten minder van de gewassen en sterven na korte tijd.  

Sommige sluipwespen ontwikkelen zich alleen (solitair) in een gastheer; andere met wel honderd nakomelingen tegelijk (gregair). Afhankelijk van de soort leggen sluipwespen de ontwikkeling van de gastheer onmiddellijk stil of laten ze de gastheer zich verder ontwikkelen voordat deze wordt gedood, zodat er meer voedsel is voor hun nakomelingen. De larve voedt zich met de eiwit- en vetrijke gastheer.

De mannetjes hebben maar 1 exemplaar van elk chromosoom. De vrouwtjes hebben van elk chromosoom 2 exemplaren. Bevruchte eitjes leveren vrouwelijke wespen op; onbevruchte eitjes hebben maar 1 exemplaar van beide chromosomen en worden dus mannetjes.    

De sluipwespen leggen met een legboor eieren op, in of nabij de gastheer. Ze kunnen met deze legboor ook gif inspuiten dat verlammend of zelfs dodelijk kan zijn. Sluipwespen beginnen hun leven als carnivoor. Zodra de eitjes uitkomen, eten de sluipwesplarven de gastheer op.

De volwassen sluipwesp heeft andere voedselbehoeftes. Het energieverslindende vliegen vereist brandstof. Dit zijn suikers. Suikers zijn ook belangrijk ter ondersteuning van de ei-afrijping. De sluipwesp moet minstens 1 keer per dag suikers kunnen opnemen.

De sluipwesp Diadegma semiclausum parasiteert bijvoorbeeld bij het Koolmotje Plutella xylostella

De suikers worden gehaald bij bloeiende kruidachtige planten. In monoculturen zijn deze weinig voorhanden. In sommige gevallen benutten sluipwespen ook de (extra)florale  nectar van de gewassen zelf of de honingdauw van plantenzuigende insecten zoals bladluizen (minder optimaal). De suikerbehoefte hangt af van de ecologie en de grootte van de sluipwesp.
De aanwezigheid van voldoende landschapselementen en overwinteringslocaties zal de soortensamenstelling bepalen van de sluipwespen. 

Men kan zorgen voor een voldoende suikerbehoefte door een verhoging van de biodiversiteit met een verhoogd aanbod van bloeiende kruidachtige planten of door voedsel (suiker) op de gewassen te spuiten.

Kleine, houtige landschapselementen zoals geriefhoutbosjes, heggen en houtwallen (met bijvoorbeeld Sporkehout, Hulst, Krentenboompje, Meidoorn, Wilde Lijsterbes en Bergvlier) die lange tijd met rust gelaten zijn, zijn bijzonder rijk aan insecten. Het zijn reservoirs voor sluipwespen in de agrarische omgeving. 

De larven van de sluipwespen leven op de larven van nachtvlinders, kevers, vliegen en muggen en zorgen voor een dynamisch evenwicht.

Bij de biologische bestrijding kunnen de telers naast parasieten zoals sluipwespen en sluipvliegen ook aaltjes, schimmels, bacteriën, virussen, roofmijten, roofwantsen, roofkevers, roofvliegen en galmuggen inzetten.
Tegen de wittevliegen en mineervliegen worden sluipwespen ingezet.

Bij de tomatenteelt kunnen de sluipwespen Encarsia formosa en Dacnusa sibirica worden ingezet, al dan niet in combinatie met de roofwants Macrolophus caliginosus.

Roofwantsen zijn tegen verschillende insecten inzetbaar.

Steeds meer mensen willen precies weten waar hun voedsel vandaan komt en kiezen ervoor om rechtstreeks bij de boer te kopen. Steeds meer boeren beginnen daarom een winkel om hun producten lucratiever te maken. In die winkels worden dan boerenkazen verkocht, vaak na een jarenlange rijping op de boerderij. Asperges zijn het lekkerst als ze vers zijn gestoken en worden dan ook vaak in de boerderijwinkel aan de man gebracht.

Het aanleggen van keverbanken zorgt voor een toename van het aantal insecten en insectensoorten. Een keverbank is een 40cm verhoogde rug van ongeveer 2 m breed. Een keverbank kan worden aangelegd in het midden van een perceel, maar niet aangesloten op de perceelranden. Aan één van de zijden ligt dan een braakstrook van 3 m breed. De keverbank wordt ingezaaid met polvormende overblijvende grassen zoals Kropaar Dactylis glomerata, Gewoon Timoteegras Phleum pratense, Roodzwenkgras Festuca rubra en een variatie aan meerjarige kruiden. De keverbank is een geschikt leefgebied voor insecten en spinnen en ook een uitstekende overwinteringslocatie omdat hij hoger en droger is en dus in het voorjaar eerder opwarmt. Een belangrijk voordeel voor de landbouwer is dat op deze manier de natuurlijke bestrijders direct aanwezig zijn op de akker, zodra de gewassen gaan groeien. De keverbanken zorgen ook voor het behoud van insecten die van groot belang zijn als voedselbron voor akkervogels en speciaal voor de jonge vogels in hun eerste weken.  

De gangbare landbouw is gebaseerd op het voortdurend verlagen van de kostprijs van producten en veel produceren. Een zogenaamde “kringlooplandbouw” draait op het principe dat er vrijwel geen afvalstromen meer zijn. Alle producten die het landbouwbedrijf verlaten, worden gebruikt als eindproduct of als grondstof voor een van de andere schakels in de kringloop. Het gebruik en de uitstoot van milieugevaarlijke stoffen wordt zo klein mogelijk gehouden.
Agrarische bedrijven moeten grondgebonden zijn en er moet worden samengewerkt om de biodiversiteit rond deze bedrijven te behouden of te versterken.

De bodemvruchtbaarheid kan worden gegarandeerd door een rijk bodemleven. Klaver bindt op een natuurlijke manier stikstof uit de lucht en zorgt ervoor dat gras goed groeit en kunstmest  overbodig wordt.
Kruidachtige planten in weilanden zorgen voor een goede mineralenvoorziening voor de koeien.
Begrazing van weilanden door het vee zorgt voor een natuurlijke bemesting. Het vermijden van antibiotica geeft meer kansen aan het bacterieleven in de bodem.

Op een landbouwbedrijf kan men zonder kunstmest, bestrijdingsmiddelen, antibiotica en synthetische vitamines een kwalitatief hoogstaand product afleveren.

Wanneer bedrijfsspecifieke mineralenkringlopen (onder meer fosfaat, ammoniak en broeikasgassen) nauwgezet worden opgevolgd, kan er beter worden gestuurd op de benutting van mineralen. De gewasopbrengsten kunnen bijvoorbeeld stijgen bij een lagere bemesting.  De genomen maatregelen om het mineralenoverschot te verlagen, verminderen tegelijkertijd de broeikasgasuitstoot.

De landbouwers moeten beloond worden voor hun duurzame, veilige en hoogwaardige producten met een eerlijke prijs. De druk op deze landbouwers vanwege de voedingsindustrie, de supermarkten, de banken en de consumenten om de prijzen geforceerd laag te houden, moet dan ook dringend worden weggewerkt.
Biologisch geteelde landbouwproducten zijn gezonder dan de gangbare voeding geteeld met kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen.

Een in 2014 gepubliceerde wetenschappelijke studie verschenen in het British Journal of Nutrition wees op het bestaan van significante verschillen in de voedingswaarde van biologische en niet-biologische gewassen.
Biologische gewassen bevatten beduidend hogere concentraties antioxidanten (zoals vitamines C, A en E; zink, selenium) dan reguliere landbouwgewassen. Antioxidanten zijn de stoffen die de zogenaamde “vrije radicalen” (agressieve schade berokkenende stoffen) helpen neutraliseren. Biologische gewassen zorgen dus voor een betere bescherming tegen ziekten.

Bioteelt bevat ook veel meer secundaire plantenstoffen zoals fenolen, flavononen, stilbenen, flavonen, flavonolen en anthocyanen. Ook deze stoffen hebben een antioxiderende werking, maar ze staan er nog meer om bekend dat ze de risico’s op chronische ziekten, waaronder hart- en vaatziekten, neurologische ziekten en bepaalde kankers verminderen.
De concentraties van residuen van chemische bestrijdingsmiddelen is 10 tot 100 keer hoger in niet-biologische gewassen.
Biologische gewassen bevatten ook veel lagere concentraties van het toxische zware metaal cadmium, dat afkomstig is van het gebruik van kunstmest. Biologische gewassen bevatten ook lagere stikstofconcentraties. Stikstofconcentraties in gewassen worden in verband gebracht met een verhoogd risico op het optreden van maagkanker.  

Biologisch geteelde gewassen zijn ook beter gewapend tegen ziekteverwekkende kiemen (schimmels, bacteriën, virussen) en insecten. Deze gewassen maken veel vlotter verdedigende stoffen aan dan gewassen die met chemische bestrijdingsmiddelen zijn behandeld.

De verdedigende stoffen zijn bijvoorbeeld de zogenaamde salvestrolen. Dit zijn zeer bittere stoffen, die op een ingenieuze manier kankercellen helpen vernietigen. Door te kiezen voor biologische groenten en fruit krijgt de mens 4 tot 30 keer meer salvestrolen binnen dan bij de reguliere groenten en fruit.
 
Biozuivel bevat veel meer omega-3-vetzuren, geconjugeerd linolzuur, ijzer, vitamine E en carotenen (vit A-groep) dan regulaire zuivelproducten. Omega-3-vetzuren staan erom bekend dat ze zorgen voor een lager risico op hart- en vaatziekten, een betere ontwikkeling en functie van het zenuwstelsel, minder ontstekingsverschijnselen en een betere immuniteit.

Biologisch vlees bevat veel meer poly-onverzadigde vetzuren en bijna de helft meer omega-3-vetzuren.
De keuze voor biologisch voedsel is niet alleen gezonder; de keuze helpt ook bij de overleving van fauna en flora, ons leefmilieu en is ook beter voor het dierenwelzijn.

Biologisch bewerkte landbouwgronden hebben nog een gezond bodemvoedselweb. Regulier bewerkte landbouwgronden worden steeds armer en evolueren naar een “dode” grond waarin de planten alles voor de groei moeten toegediend krijgen van buitenaf. Dergelijke planten bevatten nog slechts een minimum aan smaakstoffen, inhoudstoffen, secundaire plantenstoffen en een heleboel “vreemde” residuen van chemische bestrijdingsmiddelen en kunstmest.

Innovatieve landbouwmethoden

De innovatieve landbouw streeft ernaar om met zo weinig mogelijk grondstoffen en chemische middelen zoveel mogelijk voedsel te produceren.

Dit gebeurt onder meer met onbemande tractoren die over het land rijden, quadcopters in de lucht en gesofisticeerde meetapparatuur die alle nodige gegevens verschaffen over de samenstelling en de vochtigheid van de bodem, de aanwezige voedingsstoffen en de groei van elke plant.

Er bestaan reeds bedrijven (2017) waar het waterverbruik met zo’n 90 % werd teruggebracht. In kassen slaagt men erin om het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen tot nul te brengen.
Met innovatieve methoden slagen veehouders erin om het gebruik van antibiotica met 60 % terug te dringen. 
Het is vooral de samenwerking tussen wetenschappers en bedrijven die leidt tot innovatie.
Veel bedrijven worden via technologie geklimatiseerd zodat vruchten in kassen in de meest optimale omstandigheden kunnen groeien.

Men schat dat de wereldbevolking tegen 2050 zal gegroeid zijn tot 10 miljard mensen.
Als de landbouwbedrijven de productie niet verhogen en tegelijk het gebruik van water en fossiele brandstoffen sterk terugdringen, dan komen naar schatting en miljard of meer mensen om van de honger.

Innovatieve landbouwbedrijven produceren hun stroom zelf. Ook de bemesting wordt zelf geproduceerd. Geothermische bronnen zorgen voor een optimaal klimaat in de kassen. In fotobioreactoren worden micro-algen geteeld onder invloed van licht. De eiwitten en olieachtige stoffen vormen een basis voor verschillende voedselketens.

In zogenaamde “draaimelkstallen” kunnen er per uur 150 koeien worden gemolken.

Verschillende gewassen zoals onder meer tomaten, komkommers, paprika’s, peren, wortelen, aardappelen en uien worden reeds in innovatieve landbouwbedrijven geteeld.

In innovatieve tomatenbedrijven worden de planten alleen bevloeid met regenwater. Een teelt op bijvoorbeeld steenwol zorgt er voor dat er minder water nodig is. Oude planten worden regelmatig vervangen door nieuwe, die vanaf zaden worden opgekweekt. Oude planten worden verwerkt tot verpakkingsmateriaal voor de tomaten.

Spintmijten worden op een biologische manier bestreden door de inzet van hun natuurlijke vijanden, namelijk roofmijten zoals Phytoseiulus persimilis.

Genetische modificatie wordt omwille van de mogelijke rampzalige gevolgen beter vermeden.
Bij de moleculaire veredeling worden geen soortvreemde genen toegevoegd. Verschillende veredelde gewassen slagen erin zichzelf te beschermen tegen de meest voorkomende plagen.