Bever
 
Castor fiber






De Bever Castor fiber, ook Europese Bever genoemd, was ooit verdwenen uit Vlaanderen, maar komt na geslaagde herintroductie(projecten) op verschillende plaatsen weer voor.

Het is het grootste knaagdier van Europa. Hij meet 70 tot 100 cm (de staart niet inbegrepen). Hij maakt een plompe indruk. Hij heeft een platte, peddelvormige staart van zo’n 30 cm lang. Hij beschikt over grote oranje bovensnijtanden. Hij bouwt stuwdammen met takjes en afgeknaagde boomstammen.
Hij heeft kleine voorpoten waarmee hij kan graven en takjes vastgrijpen.    

Door middel van een petsende klap van de platte staart op het water waarschuwt de Bever zijn familie voor gevaar. In het water wordt de staart aangewend als roer; op het land wordt de staart als steun gebruikt wanneer het dier half overeind staat bij het vellen van een boom.  

Het dier is belangrijk voor de ecologie van beken, plassen en rivieren. Door te knagen en te bouwen zorgt hij voor variatie in de begroeiing van de oevers. Door het geknaag van Bevers vallen bomen in het water, waardoor de loop van het water kan veranderen. Ook wordt door het bouwen van dammen het water langer tegengehouden. Verdroging van gebieden wordt zo op een natuurljke manier voorkomen. De Bever creëert door het omknagen van bomen voor meer variatie in begroeiing van de oeverzones en voor meer openheid in het landschap. Door de dammen die hij in kleinere beken bouwt, ontstaan “bevermeren”, poeltjes waarin moerasplanten, vissen,, amfibieën en insecten gedijen.

De Bever voedt zich met allerlei planten, wortelstokken en boomschors. In de winter leeft hij vooral van boomschors en zacht hout; in de zomer van gras, blaadjes en waterplanten. Hij lust ook wel mais en suikerbieten en boeren vrezen soms voor vraatschade aan gewassen en boomgaarden. In sommige gebieden gebruiken Bevers maïsplanten om dammen te bouwen.  

De Bever houdt geen winterslaap. In noordelijke streken begint het dier in de herfst al met het aanleggen van een wintervoorraad. Daarbij worden fijnere takken tot dicht bij de burcht gesleept. De takken worden onder water dicht bij de ingang bewaard. Als er nog geen dikke ijslaag is, foerageert hij in de omgeving op bast van bomen en struiken, aangevuld met wortels en wortelstokken van waterplanten. Het dier kan ook met het lichaam of met de schedel wakken maken doorheen de ijslaag, zolang deze ijslaag niet te dik is. 

Ooibossen zijn voor deze soort belangrijk. Een moerasbos met Els-soorten Alnus species is een ideaal biotoop. Bevers knagen graag aan Gewone Essen Fraxinus excelsior en Zwarte Populieren Populus nigra, waarschijnlijk omwille van het zachte hout. Met de scherpe oranje tanden kan een Bever in één nacht een boom met een doorsnede van 40 cm omknagen. Bevers zorgen vaak voor bomen met een diabolovormige inkeping. Ze knagen de boom bijna door en wachten dan op een storm die het karwei voor hen afmaakt en de verzwakte boom omver doet vallen. 

Door zijn geknaag aan bomen en de onderaardse holen, die soms zorgde voor struikelend vee, werd hij gedurende jaren sterk vervolgd. Vooral deze overbejaging van dit dier heeft geleid tot het verdwijnen.
Om te kunnen spreken van een levensvatbare populatie is een aaneengesloten populatie van 40 beverfamilies het minimum.

De huidige bedreigingen voor de Bever zijn de verstoring van de rustplaatsen, klemmen die worden geplaatst voor Muskusratten Ondatra zibethicus en Beverratten Myocastor coypus, scheepsschroeven, loslopende honden, watervervuiling, verdwijnen van ooibossen en versnippering door de belemmering van doorgangen.  
Doordat Bevers graven en dammen bouwen vrezen waterbeheerders, landeigenaars en omwonenden voor beschadigde dijken en daardoor lokale wateroverlast. Al blijkt de schade door Bevers zeer goed mee te vallen. De vraat- en graafschade die een Bever kan aanrichten is eigenlijk klein.

Bevers bouwen geen dammen op plaatsen waar er voldoende water voorhanden is. In waterrijke gebieden is de invloed op het landschap dan ook gering. Bevers kunnen grotere wateren, breder dan 5 m, niet afdammen. Het zijn vooral kleine beekjes van een paar decimeter tot een paar meter die ideaal zijn voor Bevers om af te dammen. Een dam zorgt op die plaatsen snel voor stuwing zodat een plasmoeras ontstaat. De plas die ontstaat vóór de dam hebben Bevers nodig om het hele jaar door een onderwateringang voor hun burcht te hebben. Zo blijft de ingang onbereikbaar voor roofdieren, ook in de droogste maanden.

Het water in een beek waar Bevers zitten, wordt langer vastgehouden. De beek moet immers een langere en tragere weg afleggen. Daardoor zorgen de Bevers er bij hevige regenval voor dat er geen hoogwaterpieken meer zijn en dus ook minder overstromingen.

Jonge Bevers kunnen ten prooi vallen aan de Otter Lutra lutra.