NATUURLEXICON


Zwarte Metselspinnendoder

Auplopus carbonarius


De Zwarte Metselspinnendoder Auplopus carbonarius, ook Glasvleugelspinnendoder genoemd, is een volledig zwart gekleurde wesp met doorschijnende vleugels. Het achterlijf is aan de voorkant versmald. Het mannetje heeft witte vlekken aan de zijkant van het gezicht.

Het vrouwtje heeft een in het midden verlengd kopschild en aan de onderlip een haarborstel waarmee leem wordt verzameld en afgezet. Met de bovenzijde van de laatste rugplaat worden de cellen door het vrouwtje gladgestreken. Deze soort meet 6 tot 10 mm en komt voor van mei tot augustus.

Deze wesp komt algemeen voor in allerlei biotopen zoals op bomen en stenen muurtjes, ook (misschien zelfs vooral) in stedelijk gebied. De soort is gebonden aan bebouwing.

Deze spinnendoder graaft geen nest in de grond, maar bouwt ongeveer 1 cm grote, buis- of tonvormige broedcellen uit leem.

Deze wesp “plundert” soms de leemwandjes van de Rosse Metselbij Osmia bicornis of de Gehoornde Metselbij Osmia cornuta voor het bouwen van eigen leemwandjes van de broedcellen. Het water dat ze hierbij nodig heeft, haalt de wesp vaak uit (tuin)vijvers.  

De nesten worden meestal op verborgen plaatsen, zoals in muurspleten, tegen muren of in holle bomen gebouwd. Het vrouwtje jaagt op verschillende soorten spinnen. Zij amputeert vaak alle poten van de spin om deze gemakkelijker tussen haar poten te kunnen verslepen. Waarschijnlijk voedt het vrouwtje zich met het wondvocht dat bij het amputeren van de poten van de prooien vrijkomt (malaxatie). De mannetjes voeden zich waarschijnlijk met honingdauw om aan suikers te komen.     

Het vrouwtje bouwt meestal een nestcel voordat ze een prooi vangt.

De antennes van het vrouwtje zijn voortdurend in beweging om een reukspoor van een spin op te vangen. Vindt ze een spin, dan probeert ze die met één steek in een zenuwknoop te verlammen. Is de spin uitgeschakeld, dan grijpt de wesp met de kaken haar prooi bij een van de poten en loopt of vliegt ze met de spin naar de nestplaats die ze heeft gebouwd. Vervolgens legt het vrouwtje een eitje op de prooi.     

Na de eileg wordt de nestcel gesloten met aarde en begint het vrouwtje aan een nieuw nest.

Op die manier worden soms clusters van een 15-tal nestcellen gemaakt. Per nakomeling wordt er één spin gevoederd.  

Alleen de kleinste prooien worden vliegend vervoerd. De spinnen zijn gewoonlijk zo groot dat er niet kan worden gevlogen. Vaak worden eerst enkele of alle poten van de prooien afgebeten vooraleer deze worden versleept.

Laat ze tijdens het leggen wat opgeslagen sperma toe tot het ei, dan wordt het ei bevrucht en ontstaat hieruit een vrouwtje. Legt ze een onbevrucht ei, dan ontwikkelt zich hieruit een mannetje.

De gevangen prooi is verlamd, dus nog niet dood. De larve dringt de levende spin binnen en eet de gastheer van binnenuit op. De larve vervelt een paar keer en spint vervolgens een cocon, waarbinnen ze verpopt. De pop overwintert en het volgend jaar verschijnt de volwassen wesp.    

De larven worden onder meer geparasiteerd door de Drietandgoudwesp Trichrysis cyanea en gewone sluipwespen.

Home