NATUURLEXICON


Winterslaap


De winterslaap is bij dieren een periode van verminderde activiteit waardoor ze erin slagen om het koudste (meest ongunstige) seizoen te overleven.  

In deze periode is er een isolatie van de buitenwereld.

Talrijke insecten leven in die periode ingegraven in de grond of verscholen achter de schors van een boom als ei, larve of pop en, in zeldzame gevallen, als volwassen insect.

Vogels houden in de regel (er bestaat een uitzondering, namelijk de Amerikaanse Nachtzwaluw) geen winterslaap.

Amfibieën en reptielen zijn als koudbloedige dieren gedwongen om de winter hier door te brengen. Hagedissen verschuilen zich in een hol. Kikkers en salamanders kruipen diep weg in de modder van poelen.

Een aantal zoogdieren (zoals Relmuis, Eikelmuis, Hazelmuis en vleermuizen) houden een echte winterslaap. Sommige zoogdieren (zoals Egel, Hamster en Eekhoorn) brengen de winter eveneens vooral slapend door, maar ze ontwaken van tijd tot tijd.

Bij de winterslaap wordt een voedselreserve opgeslagen in de vorm van een dikke laag onderhuids vet. De dieren passen hun hol of schuilplaats aan door het zo goed mogelijk te isoleren met een laag dorre bladeren of hooi. De warmte die vrijkomt door de langzame verbranding van de vetreserves houdt de dieren op temperatuur en dus in leven.  

Home