NATUURLEXICON


Wilgenhoutvlinder

Cossus cossus


De Wilgenhoutvlinder Cossus cossus behoort tot de houtboorders. Hij heeft een vleugelspanning tot 8 cm en vliegt in mei en juni. Hij meet tot 4 cm. Het is een stevige vlinder met een geringd achterlijf. De voor- en achtervleugels zijn grijs met fijne zwarte strepen. Het vrouwtje is groter dan het mannetje.

Deze vlinder komt van mei tot augustus voor in uiteenlopende, niet te droge biotopen, zoals rivieroevers, moerassen, struwelen, graslanden, ooibossen, bosranden en tuinen.

De volwassen vlinder neemt geen voedsel meer op.

Het vrouwtje zet de eitjes in groepjes af in bastspleten, vaak in de buurt van oude uitkruipgaten van rupsen of van andere beschadigingen.

De waardplanten van de bijna naakte, rode rupsen zijn bij voorkeur Eik-soorten Quercus species, Boswilg Salix caprea en andere Wilg-soorten Salix species en Populiersoorten Populus species, Ruwe Berk Betula pendula, Zwarte Els Alnus glutinosa, maar ook Peer-soorten Pyrus species en Appel-soorten Malus species. De rups verspreidt een azijngeur.

Aangetaste bomen kunnen door deze geur reeds van ver worden opgemerkt. Het hout bewaart ook lang na de aantasting de geur.

De rups leeft onder de schors en in het hout van de waardplant en overwintert 2 tot 4 maal. Meestal vindt de verpopping plaats buiten de boom. De rupsengaten zitten laag in de stam (maximaal 1 tot 1,5 m boven de grond).

Soms vindt de laatste overwintering plaats in een cocon.    

Door de meterslange gangen die de grote rupsen boren kunnen ze bomen sterk aantasten, in die mate zelfs dat ze omvallen.

Deze vlinder leeft langer dan andere vlinders.  

De larven van de Roodsprietkopermantel Ferdinandea ruficornis (zweefvlieg) voeden zich met boomsappen en houden zich vooral op in de gangen van de rupsen.

Home