NATUURLEXICON


Het Wild Zwijn Sus scrofa , ook Everzwijn genoemd, is een inheems zoogdier dat in Vlaanderen niet bedreigd is, maar tot voor enkele jaren in veel gebieden niet zo talrijk (meer) voorkwam.

Dit opportunistische, omnivore dier kan in vrijwel alle biotopen overleven. Door een aantal factoren worden er meer Wilde Zwijnen gesignaleerd. Men kan spreken van een natuurlijke herlokalisatie.

Het dier heeft een lichaamslengte tot 170 cm en een staartlengte tot 30 cm. De schofthoogte kan tot 95 cm bedragen. De vacht is dicht en borstelig behaard. De snuit is sterk en is voorzien van een wroetschijf met kraakbeen. Het dier heeft stevige hoektanden (houwers). Het behoort net als de herten tot de evenhoevigen.

Vrijwel alle Wilde Zwijnen leven binnen afgerasterde gebieden om de landbouwgebieden te vrijwaren van schade. Op veel plaatsen worden de dieren ook bijgevoerd.  

Wilde Zwijnen houden van uitgestrekte bossen, vooral loofbossen (Eik, Beuk) met een dikke strooisellaag met in de nabijheid akkers met landbouwgewassen en weilanden met een oude grasmat waaronder zich een rijke bodemfauna heeft ontwikkeld. Er moet water in de buurt zijn. Wilde Zwijnen leven in groep en zijn vooral in de schemering en ’s nachts actief. Overdag verschuilen ze zich op drassige, door struikgewas beschutte plaatsen, vaak in of nabij modderpoelen. Deze modderpoelen (zoelen) of moerassige plaatsen zorgen voor afkoeling en opgedroogde modder geeft bescherming tegen huidparasieten.

Het Wild Zwijn is een alleseter, maar het voedsel bestaat wel voor 90 % uit plantaardig materiaal: breedbladige grassen, wortelstokken, knollen, zwammen, bessen, eikels, kastanjes, maïs en beukennootjes. Eikels en beukennootjes vormen, waar en wanneer voorhanden, de belangrijkste component.

Het dierlijk voedsel bestaat uit insecten, wormen, slakken, kleine zoogdieren en aas. Ook zwammen worden gegeten.

Wilde Zwijnen die in stedelijke gebieden in stadsparken of op private terreinen in de stad komen gebruiken dezelfde voedselbronnen als in hun natuurlijke leefgebieden. Ook in de stad zoeken de dieren onder meer eikels, beukennootjes, maïs en insectenlarven; dus geen afval van menselijke oorsprong. Tijdens hun zoektocht kan er wel wat wroetschade zijn in stadsparken.   

Het dier zoekt voor een deel ook ondergronds zijn voedsel. Een varkensneus ruikt nog scherper dan die van een hond. Bovendien is de neus voorzien van een zogenaamde wroetschijf. Daarmee kan ondergronds worden gespeurd naar larven, knollen en truffels.

Dit wroetgedrag zorgt ervoor dat de bodem wordt verlucht, humus wordt vermengd en er gezorgd wordt voor open plekken in het bos zodat boomzaden gemakkelijker kunnen kiemen. Op die manier werkt het dier mee aan soortenrijkere en dus waardevolle bossen. Rondlopende Wilde Zwijnen verspreiden kiemen en zaden en dragen dus bij tot de biodiversiteit.

Maïs Zea mays komt steeds terug als een van de belangrijkste landbouwgewassen in het dieet, voor zover het voorhanden is. Maïs wordt op grote schaal aangeplant op de velden en wordt op veel plaatsen ook als voedsel uitgestrooid. Dit gebeurt om de dieren in het gebied te houden of om schade aan landbouwgewassen te vermijden.

Ook gras kan een belangrijk voedselaandeel vormen voor Wilde Zwijnen. In het dieet wordt echter steeds een energierijke plant teruggevonden. Wanneer er geen energierijke wilde planten of vruchten makkelijk voorhanden zijn, worden hiervoor landbouwgewassen opgenomen.

Alhoewel het dierlijk voedsel slechts van minder belang is in volume en frequentie, is het vermoedelijk wel noodzakelijk omwille van bepaalde proteïnen. Een groot deel van het dierlijk voedsel bestaat uit invertebraten (wormen en insectenlarven) naast, in mindere mate, amfibieën, reptielen, eieren van vogels en kleine of jonge zoogdieren, vogels en kadavers.

Geslachtsrijpe mannetjes (keilers) bakenen door schuren langs bomen het territorium af. Het vrouwtje kan tot 11 overlangs gestreepte biggen werpen; meestal zijn het er 4 tot 6.

Wilde Zwijnen leven in een groep (rotte) van een stabiele samenstelling en volgen een polygyne reproductiestrategie: één mannetje paart met meerdere vrouwtjes. Een rotte verdedigt het eigen foerageergebied tegen indringers.   

De kern van een groep wordt gevormd door enkele volwassen voerende zeugen (zusters/dochters) met hun meest recente jongen. Deze worden verder vergezeld door subadulten van vorige nesten. De mannelijke dieren vertrekken uit de groep –rotte – in hun tweede levensjaar en leven vanaf dan solitair. Voornamelijk in de bronstijd (november – januari) vinden we volwassen mannetjes terug in de buurt van de rottes. Het feit de subadulte dieren migreren vanuit het moedergebied wordt door sommige auteurs aangegeven als een belangrijke verklarende factor in de snelle areaaluitbreiding van de soort. De subadulte dieren emigreren immers uit het gebied alvorens een niveau bereikt wordt waarbij er door voedseltekorten een afname in de voortplantings- of overlevingskansen van de dieren optreedt.

Jonge biggen worden soms gevangen door de Vos Vulpes vulpes. Het is van belang dat Wilde Zwijnen over een voldoende groot en rustig toevluchtsoord beschikt om de jongen groot te brengen.

De home range van Wilde Zwijnen is afhankelijk van tal van factoren zoals het biotoop en de populatiedichtheden.  Het habitatgebruik wordt beïnvloed door de aanwezigheid van voedsel en beschutting tegen slechte weersomstandigheden en predatoren. De aanwezigheid van water speelt ook een belangrijke rol bij het habitatgebruik. Meestal bestaat de home range uit enkele kerngebieden, waar de dieren beschutting vinden en overdag rusten, en foerageergebieden waar ze voedsel zoeken.

De vrouwelijke dieren houden zich meer dan de mannelijke dieren op in densere, dekkinggevende habitats en zijn trouwer aan hun ‘rustgebieden’ dan de mannelijke dieren. De mannelijke dieren brengen meer tijd in open gebied door. Bij migraties tussen winter- en zomergebieden of bij het opzoeken van nieuwe gebieden kunnen Wilde Zwijnen langere afstanden overbruggen.

Het dier houdt niet van lange sneeuw- of vorstperioden. Bevroren bodems verhinderen immers het voedselzoeken, zodat de dieren het bij vorst wel moeilijk hebben.

Het Wild Zwijn behoort tot de inheemse fauna van de meeste West-Europese landen. Het al dan niet positief inschatten van de werking van deze dieren op het bosecosysteem is zowel afhankelijk van de aanwezige densiteiten, als van de door de mens bepaalde beheerdoelstellingen voor het bos- of natuurgebied.

De dichtheden van deze diersoort mogen niet te groot zijn, anders wordt de vegetatie binnen de natuurlijke leefgebieden vernield.

In heel Europa en ook in onze bossen kent dit dier sedert het begin van de jaren 2000 een sterke opmars. De schade aan landbouwgewassen en aanrijdingen met overstekende Wilde Zwijnen vormen dan ook een groeiend probleem.

Een populatie kan onder gunstige omstandigheden in nauwelijks een jaar tijd in aantal verdubbelen. De toename is voor een belangrijk deel te wijten aan het milde klimaat van de afgelopen jaren. Door de klimaatverandering waren er meer mastjaren. Er was de laatste jaren dus geen gebrek aan onder meer eikels.

Omgekeerd kan weinig voedsel in combinatie met een strenge, natte winter ervoor zorgen dat een populatie vrijwel niet toeneemt.

Wanneer het voedselaanbod vooral bepaald wordt door de aanwezigheid van landbouwgewassen zal een gevestigde populatie steeds beschikken over voldoende voedsel. In kleine populaties zullen evenwel stochastische effecten optreden (toevallige dood van bepaalde dieren). Kleine populaties zullen bovendien onderhevig zijn aan inteelt, nog versterkt door het polygame voortplantingssysteem, grote nesten en een hoge mortaliteit in de eerste 2 levensjaren.

De versnippering van het landschap zorgt ervoor dat er in Vlaanderen en Nederland geen echt uitgestrekte bossen meer zijn. Stukken bos wisselen af met akkers. Zo kunnen de Wilde Zwijnen vlakbij het leefgebied (het bos) foerageren op de akkers. Daar consumeren ze maïs en graangewassen en beschadigen akkers door er in te woelen. Op vraag van Europa worden nu overal massaal biomaïs- en graanvlakten ingezaaid. Deze vormen een ideale schuilplaats en voedselbron voor Wilde Zwijnen, met als gevolg nog een grotere verbreiding dan men van nature kan verwachten.    

Wilde Zwijnen kunnen drager zijn van veeziekten zoals brucellose en deze verspreiden.

Een Wild Zwijn dat een larve van een Gewone Meikever Melolontha melolontha eet, kan besmet raken met Macracanthorhynchus hirudinaceus, een haakworm.

Vooral in een verstedelijkte en versnipperde omgeving zorgen ze bij het oversteken van verkeerswegen voor aanrijdingen.

Het Wild Zwijn heeft een grote actieradius. Op één nacht overbrugt het dier gemakkelijk een afstand van 20 kilometer.       

Het is belangrijk dat Wilde Zwijnen binnen afgerasterde gebieden worden gehouden, om de landbouwgebieden te vrijwaren van schade.   

In voldoende grote bosgebieden zal het dier weinig schade aanrichten. De draagkracht van het gebied zal immers groter zijn. In bepaalde periodes van het jaar –bijvoorbeeld wanneer er weinig vruchten op de akkers staan – zal het Wild Zwijn ook weinig schade aanrichten. Met enige steun van de overheid kunnen landbouwers ook een aantal preventieve maatregelen treffen, zoals het plaatsen van afrasteringen rond de zogenaamde “geteisterde” akkers.

De bouw van ecoducten kunnen bijvoorbeeld het probleem van aanrijdingen voor een stuk oplossen.

Wilde Zwijnen moeten niet worden geschoten. Ze kunnen worden gevangen en verplaatst naar gebieden met een grotere draagkracht. Over Wilde Zwijnen kunnen we trouwens zeggen dat kleine geïsoleerde populaties door inteelt even snel verdwijnen als ze zijn gekomen. Alle soorten jacht (aanzitjacht, drijfjacht, bersjacht) zorgen voor stress voor Wilde Zwijnen. De kans op het aanschieten van een dier, waarbij het ernstig maar niet dodelijk verwond wordt, is zeer groot. Heel wat aangeschoten dieren liggen te verkommeren en heel wat dieren en vogels worden van hun slaapplaats verjaagd, met als gevolg dat ze geen geschikte schuilplaats meer vinden.

Zonder predatie en getalsmatig beheer vertonen de populaties schommelingen die grotendeels bepaald worden door de grootte van de eikel- en beukennootoogst, met hogere dichtheden in zogenaamde “mastjaren”.  In gebieden met veel menselijke activiteit, en dan vooral tijdens het jachtseizeoen, zijn Wilde Zwijnen bijna uitsluitend nachtactief.

Jacht leidt tot een onnatuurlijke opbouw van de populatie. Het bijvoeren en lokvoeren (likstenen en voerweiden) die bij verschillende jachtvormen worden gehanteerd zorgen voor een scheefgetrokken situatie.

Het Wild Zwijn is een soort die in staat zijn is onmiddellijk in te spelen of te reageren op gunstige levensomstandigheden. Deze gunstige omstandigheden kunnen al dan niet met een terugkerende regelmaat optreden. In het geval van de Wilde Zwijnen gaat het hierbij om ‘mastjaren’ die zorgen voor een terugkerende ‘puls’ in jaren met een goed voedselaanbod. Wilde Zwijnen kunnen al in hun eerste jaar (8 – 10 maand oud) deelnemen aan de voortplanting. Het aantal jongen is afhankelijk van de leeftijd, en varieert, in functie van de leeftijd en de levensomstandigheden, tussen gemiddeld 3,5 en 7,8 jongen per worp.

De twee meest doorslaggevende factoren in het bepalen van de levensomstandigheden voor de Wilde Zwijnen in het kader van populatiedynamica, zijn de aanwezigheid van voedsel (mastjaren) en het al dan niet voorkomen van strenge winters of late vorst. De milde winters, afwezigheid van sneeuw en geen bevroren gronden, zorgen ervoor dat het voedsel steeds ter beschikking blijft voor de dieren en dat er geen overmatig groot gebruik van energie moet plaatsvinden om op zoek te gaan naar voedsel. Ook dient er gedurende milde winters minder energie gebruikt te worden om de lichaamstemperatuur op peil te houden.

Vorsttemperaturen in het voorjaar (april) beïnvloeden ook zeer sterk de  overlevingsmogelijkheden van biggen. Hun thermoregulerende lichaamsmechanismen zijn op dat moment immers nog niet volledig ontwikkeld en ze kunnen bij vriestemperaturen op dit moment van het jaar hun lichaamstemperatuur bijgevolg niet op peil houden en sterven. Wegens dezelfde redenen is de combinatie van koud en nat weer in deze periode slecht.

Wanneer een populatie Wilde Zwijnen zich vestigt in een gebied waar geen regulering optreedt door roofdieren en/of de mens, zal zich na verloop van jaren een situatie instellen waarin de aantallen dieren afhankelijk van het voedselaanbod min of meer fluctueren rond een bepaald niveau, de ecologische draagkracht van het gebied. In onze streken wisselt het voedselaanbod sterk met de seizoenen, zodat dit niveau voor een belangrijk deel bepaald wordt door het voedselaanbod in de winter. Dit wordt ook wel de “energetische bottle-neck” genoemd. Wanneer de aantallen het niveau van de draagkracht overschrijden, zal het voedselaanbod beperkend worden, hetgeen een negatief effect heeft op de conditie van de dieren. Dit manifesteert zich in een lager lichaamsgewicht, een verlaagd voortplantingssucces en sterfte, vooral onder de jonge dieren. Behalve deze “natuurlijke sterfte” zullen een aantal Wilde Zwijnen migreren als reactie op de voedselschaarste. Migratie en sterfte zorgen er dus voor dat de aantallen opnieuw onder de draagkracht duiken. Hierdoor, maar ook door de wisseling van de seizoenen, zal het voedselaanbod voor de overlevende dieren en daarmee hun conditie en voortplantingssucces verbeteren. Er komt opnieuw een overschrijding van de draagkracht, waarbij opnieuw tekorten ontstaan met de hierboven omschreven gevolgen. Deze interactie tussen hoefdieren en hun voedselaanbod resulteert in aantalsfluctuaties rond het draagkrachtniveau.

Kunstmatig hoge aantallen kunnen wel een negatief effect hebben op bodembewonende organismen en op de natuurlijke verjonging van Eiken Quercus species en Beuken Fagus sylvatica. Eikels en beukennootjes (mast) spelen een cruciale rol bij de aanleg van vetreserves van Wilde Zwijnen. In mastarme jaren schakelen de dieren over op breedbladige grassen op weiden op voormalige cultuurgronden, anders op Bochtige Smele Deschampsia flexuosa en wortelstokken. De conditie verslechtert, soms in die mate dat de sterfte onder de biggen kan oplopen tot 100 %. De zeugen dragen dan weinig foetussen en hebben onvoldoende “zog” voor de weinige, pasgeboren biggen.   

Bij een groot aantal vorstdagen zal er sterfte binnen de groep optreden. Dit uit zich ondermeer in de beenmergvetpercentages van biggen jonger dan 12 maanden (daling tot circa 20 %). Dieren ouder dan 24 maanden beschikken over voldoende reserves om de winter door te komen. Van een bedreiging op populatieniveau is geen sprake.

Het bijvoederen van dieren voorkomt energietekort in de nawinter en daardoor sterfte onder jonge Wilde Zwijnen. Het zorgt dus voor een jaarlijkse aanwas van de populaties. Bijvoedering voorkomt een tekort aan natrium bij Wilde Zwijnen. Een bijzonder rol hierin vervullen de natrium-rijke witte likstenen.

Het verzamelen van natuurlijk voedsel vergt meer tijd dan het leeg vreten van een trog met maïs, aardappelen en varkensbrokken.

Naast jacht vormen ziekte, in het bijzonder parasitaire aandoeningen en aanrijdingen met auto’s belangrijke sterfte-oorzaken. Perioden met aanhoudende regen in de zomer kost veel biggen het leven als gevolg van een gebrekkige thermoregulatie. Hetzelfde geldt voor lange koudeperioden in de nawinter en het vroege voorjaar. Er is dan ook een vertraagde grasgroei.  

Zoals hoger al beschreven  vormen energierijke gewassen een zeer belangrijke voedselcomponent in het dieet van Wilde Zwijnen. Naast maïs komen ook rijst, graangewassen, aardappelen, bieten, bonen en erwten voor in het menu van Wilde Zwijnen in West-Europa. De meeste landbouwgewassen worden gegeten in de periode dat de gewassen bijna rijp zijn of al rijp zijn en zich nog op de velden bevinden, vlak voor het oogsten. Ook na vlak na het inzaaien of poten kan grote schade optreden wanneer de Wilde Zwijnen netjes de rijtjes afgaan en het pas ingebrachte teeltgoed uitwroeten.

Om de populaties van Wilde Zwijnen te handhaven is er nood aan voldoende grote geschikte biotopen, waardoor het risico op schade aan landbouwteelten, weiden of eigendommen, natuurwaarden of kleinwild, klein is.  Een groot deel van de potentiële schade wordt vermeden doordat in het belangrijkste leefgebied voor Wilde Zwijnen in Nederland (de Veluwe) de landbouwgronden grotendeels uitgerasterd zijn.

Een combinatie van wildrasters met ecoducten zal het aantal ongevallen doen dalen en er tevens voor zorgen dat de leefgebieden van dieren met elkaar verbonden worden.  

Naast het effectief consumeren van landbouwgewassen, vertrappelen de Wilde Zwijnen de gewassen, wanneer ze in rotte foerageren. Hierdoor is het opbrengstverlies hoger dan de hoeveelheid voedsel die door de dieren opgenomen wordt. Het zoeken naar proteïnen in de vorm van invertebraten (regenwormen en insectenlarven) en naar wortels geeft aanleiding tot het typisch omwoelen van weiden. Net zoals voor andere wilde dieren geldt dat ook Wilde Zwijnen betrokken kunnen geraken in verkeersongevallen. Hierbij speelt de densiteit van de Wilde Zwijnen een rol, maar ook de mate van versnippering. De mate waarin boscomplexen doorsneden worden door drukke verkeerswegen of verkeerswegen dagrustgebieden (bos) afsnijden van de foerageergebieden (akkers en weides), is hierbij van groot belang.

Bejaging van de Wilde Zwijnen houdt het aantal dieren in een rotte kunstmatig laag, zodat er meer voedsel voor een betrekkelijk kleine groep beschikbaar blijft. De dieren blijven dus fit en brengen meer jongen voort. Na korte tijd explodeert de populatie. Nu worden vooral dieren van minder dan 2 jaar oud en dieren van meer dan 5 jaar oud geschoten.  Wanneer oudere mannetjes worden geschoten, zorgt dit voor onrust onder de jonge dieren. Er heerst onduidelijkheid over wie de baas wordt en alle mannetjes willen zichzelf bewijzen en gaan als bezeten vrouwtjes dekken. Oudere dieren hebben meer ervaring met de gevaren van de omgeving. Ze kennen de plaatsen die ze moeten mijden. De overlast vermindert naarmate de kennis van de oudere dieren langer in de groep blijft.

Verstoring door jacht draagt bij aan de overlast doordat de dieren vluchtgedrag vertonen en zich niet meer veilig voelen in hun eigen leefgebied.

Andere vormen van influx van Wilde Zwijnen (ontsnappingen uit parken, illegale uitzettingen …) moeten verhinderd worden.

Wilde Zwijnen die worden gehouden in wildparken of in kleinschalige hobby-houderij, zouden moeten worden geoormerkt, zodat de eigenaar bij ontsnapping of vrijlating kan getraceerd worden.

Ecologisch aanvaardbare argumenten ter ondersteuning van een uitroeiingscenario van deze inheemse wildsoort ontbreken. Enkel het mogelijk maken van een natuurlijk populatie-verloop, zonder enige bijvoedering en zonder jacht, maar met een afrastering omheen een uitgestrekt leefgebied kan als oplossing voor de bestaande knelpunten worden aangedragen.

Wilde Zwijnen zijn van nature erg schuw en blijven liever uit de buurt van mensen. Pas als de dieren gewend zijn geraakt aan mensen, of gewond zijn als gevolg van de jacht of van een aanrijding, bestaat de mogelijkheid dat ze overgaan tot de vecht-of-vlucht-modus, waarbij ze ofwel vluchten of -als ze geen uitweg zien- tot de aanval overgaan. In de regel zijn het ongevaarlijke dieren. Ook zeugen die hun jongen willen beschermen, zijn gevoelig voor omstandigheden die op gevaar duiden. Voor mensen is het raadzaam om voldoende afstand tot de dieren te bewaren.

Dieren die gevoed worden of gemakkelijk eten vinden in de buurt van mensen, gaan die mensen associëren met voedsel. Hun natuurlijke angst voor mensen verdwijnt hierdoor. Halftamme dieren zullen dan een groter gevaar gaan vormen voor mensen dan volledig wilde dieren. Vooral zeugen die hun jongen willen beschermen zullen eerder kiezen voor een aanval in de richting van het gevaar dan voor de normale vluchtreactie.

Als in een gebied de populatie Wilde Zwijnen te groot wordt, kan men nagaan hoe men de impact van de dieren kan beperken door immunocontraceptie via inenting of via voedsel. Men kan de dieren met vangkooien vangen en uitzetten op een plaats waar ze wel kunnen gedijen. Men kan wildrasters, wildroosters en elektrische bedrading plaatsen. Men moet de wil hebben om deze kosten te dragen.


Wild Zwijn

Sus scrofa

Home