NATUURLEXICON


Wespenspin

Argiope bruennichi


De Wespenspin Argiope bruennichi, ook Tijgerspin genoemd,  is een zeldzame warmteminnende spinnensoort, die in Vlaanderen en Nederland een opmars kent. Het mannetje wordt tot 6 mm groot en is bruin gekleurd. Enkel het vrouwtje heeft de kenmerkende wespenkleur of tijgertekening. Ook de poten van het vrouwtje zijn gestreept.

Het vrouwtje kan 1,5 tot 2 cm (in zwangere toestand) groot worden.

Het web waarin het vrouwtje haar prooien vangt, bevat een karakteristieke zigzagband. Men noemt deze band ook wel het stabilimentum. De functie van deze band is nog niet helemaal duidelijk. Het zou de spin verbergen en roofdieren afweren. Het reflecteert mogelijk het ultraviolet licht en trekt op die manier insecten aan. In lijmdruppels opgerold spinsel zou uitrollen zodra een mogelijke prooi het web raakt en het web op die manier elastisch maakt.  

Mogelijks maakt het stabilimentum het web stabieler. Ofwel zorgt de zigzagband ervoor dat de spin zelf minder opvalt bij mogelijke predatoren.  

Het web bevindt zich meestal tussen langere grassen en dichtbij de grond in uiteenlopende biotopen.

Bij verstoring beweegt de spin zich snel trillend op en neer, om de roofvijanden te desoriënteren.

De meeste waarnemingen van deze spin gebeurden tot nu toe in graslanden, zowel op droge als vochtige tot zelfs natte plaatsen. Meestal gaat het wel om voedselarme en kruidenrijke graslanden, soms ook om verruigde graslanden of ruigtes. In Limburg wordt deze soort vooral op heide en schrale graslanden gevonden. Zandgrond en kalkrijke grond warmen snel op, hetgeen voor deze thermofiele soort belangrijk is. Er is daar ook een ruim aanbod aan prooidieren zoals sprinkhanen, zweefvliegen en bijen.   

De soort is te vinden van juli tot oktober. De grootste aantallen worden tijdens de voortplantingsperiode aangetroffen. De spin zit altijd met de kop naar beneden in het centrum van het web en wacht daar de prooien af.

De mannetjes leven slechts kort als volwassen dier en worden meestal door de vrouwtjes opgegeten, soms al tijdens de paring, die meestal van juli tot september, met een piek in augustus, plaatsvindt.  

Het vrouwtje legt in het najaar eitjes en maakt erg grote kogelvormige eicocons ter bescherming. De cocons hebben een bruine kleur. De jonge spinnetjes blijven tot in mei-juni in de cocon. Na het uitkruipen verspreiden ze zich. Ze spinnen meestal een lange draad en laten zich door de wind meevoeren. Men noemt dit ook wel “ballooning”.   

Natuurontwikkeling langs de rivieren en de vergrassing van heide en hoogveen werken haar toename in de hand.

De grote mobiliteit van de jonge Wespenspinnetjes gepaard gaande met het warmere klimaat (dus geschikte leefomstandigheden) hebben ertoe geleid dat de soort bij ons toeneemt.  

Wanneer de meest geschikte biotopen reeds zijn gekoloniseerd, zoekt de spin “minder optimale habitats” op zoals tuinen.

Meer in het bijzonder zijn warme augustusmaanden (voortplanting), zachte winters (overleving juvenielen) en droge meimaanden met zuidelijke winden zodat de kleine spinnetjes zich over grote afstand kunnen verplaatsen, belangrijk.

Een Wespenspin-vriendelijk beheer van natuurreservaten, waarbij ruigtestroken worden gelaten en niet al het gras wordt kortgemaaid, en een aangepast begrazingsbeheer, zijn gunstig voor deze soort. Deze beheersvormen sparen trouwens ook de insecten die het voedsel vormen voor deze spin.

Verdringing of achteruitgang van inheemse soorten door deze exoot zijn nog niet aangetoond.


Home