NATUURLEXICON
Vroedmeesterpad
Alytes obstetricans
De Vroedmeesterpad Alytes obstetricans is een onopvallende pad, die bruinachtig van kleur is met zwarte vlekken. De lichaamsbouw is wat gedrongen; de kop is relatief groot. De ogen hebben een verticale, spleetvormige pupil. Hij meet amper 4 tot 5 cm.
In de Voerstreek (Vlaanderen) bevindt zich nog een belangrijke groep vindplaatsen. In Nederland komt deze soort van nature voor in Zuid-
Hij leeft op overwegend stenige terreinen, zoals steengroeven, soms ook zandgroeven, waar ook permanente plassen voorhanden zijn. Steen-
Deze pad wordt gekenmerkt door een korte, schelle, fluitende roep, die vooral in april te horen is. De mannetjes roepen doorgaans vanaf de schemering tot rond middernacht. Elk mannetje heeft zijn eigen toonhoogte, waar vrouwtjes op afkomen.
Zijn voedsel bestaat uit kevers, larven, pissebedden, rupsen en andere kleine insecten.
De voortplantingsperiode situeert zich tussen maart en juni.
Vanaf eind maart gebeurt de trek naar de eiafzetplaatsen in plassen en poelen. Het mannetje lokt een vrouwtje met een tikkend geluid.
Als waterbiotoop komen een grote verscheidenheid van waterpartijen in aanmerking zoals veedrinkpoelen, bronpoelen, kleine vijvers en zelfs kunstmatige veedrinkbakken. De voortplantingsplaats moet het hele jaar door water bevatten. Minstens een deel van de larven overwintert immers in het water en metamorfoseert pas het jaar daarop.
Het water mag mesotroof of matig eutroof zijn. Beschaduwing en de aanwezigheid van vissen zijn ongunstig. Stekelbaarzen bijvoorbeeld kunnen door predatie een populatie sterk doen teruglopen.
Het leggen van grote stenen en boomstammen in en rond de oever zijn gunstige maatregelen voor deze pad. Aan de zuidkant van een poel kunnen stenen stapelmuurtjes worden gebouwd als landhabitat.
De waterpartij moet in de onmiddellijke omgeving van de landbiotoop liggen, meerbepaald op minder dan 200 m.
Het mannetje staat in voor de broedzorg. Met zijn achterpoten op de rug van het vrouwtje geklemd, masseert hij een snoer met eieren uit haar lichaam. Hij bevrucht deze eieren en wikkelt ze om zijn achterpoten. Hij zorgt er tevens voor dat de eieren niet uitdrogen. Kort voordat de eitjes uitkomen, zoekt het mannetje het water op.
De larven lossen een deel van de eischaal op met een enzym dat wordt afgescheiden door een klier tussen de ogen. Door het ontstane gat werken ze zich naar buiten. Hun giftige huid houdt roofdieren op een afstand.
De larven overwinteren in het water en maken de metamorfose door in het volgende jaar. Ze kunnen slechts overwinteren als het water vorstvrij blijft.
Vanaf augustus-
De vermesting en andere vormen van vervuiling van het water bedreigen deze soort.
Steeds minder steengroeven worden geëxploiteerd, zodat de puinhellingen overwoekerd raken. Een experiment met begrazing door geiten bleek gunstig te zijn voor de ontwikkeling van de Vroedmeesterpad-