NATUURLEXICON


Vos

Vulpes vulpes


De Vos Vulpes vulpes is een hondachtige. Het dier heeft een schouderhoogte van 35 tot 40 cm. Mannetjes zijn over het algemeen groter dan vrouwtjes. De lengte bedraagt ongeveer 1 meter. De staart neemt ongeveer 40 centimeter hiervan in. Het gewicht bedraagt gemiddeld 6,5 kilo voor de rekel (mannetje)  en 5,5 kilo voor de moervos (vrouwtje). De levenswijze van de Vos varieert afhankelijk van de omgeving; het is een eenzaat in verlaten zones waar het voedsel schaars is en hij kan leven in roedels wanneer voedsel overvloedig aanwezig is. In onze streken jaagt hij overwegend in de schemering en ’s nachts.

De Vos voelt zich het best thuis in een afwisselend landschap. Hij leeft in bossen, heidegebieden, parklandschappen, polders en landbouwgebieden. Velden, bossen en vooral droge bodems genieten zijn voorkeur. Velden zijn voedselrijker dan bossen. De voedselrijkdom is evenwel hoofdzakelijk beperkt tot de zomermaanden. Prooidieren en planten zijn dan in voldoende mate aanwezig.  Ook de dekkingsmogelijkheden zijn ’s zomers gunstig. Hij is niet gebonden aan een bepaalde omgeving.

De Vos behoort tot de vleeseters, de zogenaamde carnivoren, maar in feite is hij een alleseter. Hij kiest dit voedsel dat gemakkelijk te grijpen valt en aanvaardbaar is voor zichzelf of voor de jongen. Het aandeel zoogdieren in de voedselkeuze bedraagt 47 %. Het aandeel gevogelte in het menu van de Vos bedraagt ongeveer 27 %. Het menu bestaat voor 16 % uit plantaardig materiaal.

De Vos voedt zich ook vaak met allerhande afval dat hij op zijn tocht tegenkomt. Het afval vertegenwoordigt 8 % van zijn menu. Het aandeel ongewervelden maakt volgens onderzoek slechts 2 % uit van het menu van de Vos. Een zeer miniem, zelfs te verwaarlozen, aandeel van het menu zal bestaan uit koudbloedige dieren zoals amfibieën, vissen en reptielen.

Vossen leven in een burcht. De burcht van een Vos is eigenlijk meer te beschouwen als een groot hol. Tijdens het opgroeien van de welpen worden de moervos en de rekel bijna geheel in beslag genomen door handelingen ten behoeve van de welpen. Als rustplaats kiest de Vos grote, hellende takken uit die zich vlak boven de grond bevinden. Hij zoekt ook vaak onbeschutte holen als dagverblijf uit. Dit zullen dan bijvoorbeeld takkenbossen zijn, holten onder stapels hout of holten onder boomwortels.

Slechts éénmaal per jaar, en wel in de winter, als de Vossen hun grootste gewicht hebben en kennelijk in optimale conditie verkeren, begint voor de Vossen de actieve paartijd (bronst of meer specifiek voor Vossen de rans of ranstijd). Deze voortplantingstijd eindigt bij de eigenlijke paring, eind januari, begin februari. Als de moervos éénmaal zwanger is, begint ze de burcht klaar te maken voor de komende worp. Na de paring volgt een draagtijd van circa 52 à 53 dagen, de werptijd is half maart- begin april. In deze draagtijd draagt de rekel voedsel aan voor de moervos. Zij werpt drie tot vijf (soms ook 6 of meer) blinde jongen in de ketel van de burcht.

Bejaging en bestrijding van Vossen is contra-productief. Deze stelling wordt ondersteund door de meest recente wetenschappelijke inzichten, waarbij het belangrijkste gegeven het feit is dat de jacht zorgt voor grotere worpen met als resultaat méér Vossen.

Er moet in tegendeel worden gestreefd naar een maximale populatiestabiliteit. Deze stabiliteit kan slechts worden bereikt wanneer de populaties juist niet meer worden verstoord door de jachtactiviteiten. Snoei geeft immers bloei. Het afschieten van Vossen leidt voortdurend tot onrust in de populaties, tot het vrijkomen van territoria, tot een vergrote turn-over in de populaties en tot een grotere dispersie van Vossen, waardoor het risico op het “aanzuigen” van Vossen uit verdere streken groter wordt. Dit vergroot het risico op het aantrekken van ziekten (hondsdolheid, Vossenlintworm).   

Voor elke Vos die wordt gedood, komt er immers steevast een andere Vos in de plaats. Vandaar dat de jacht op de Vos onmiddellijk zou moeten worden stopgezet. Op die manier kan een normale leeftijdspiramide ontstaan in de populatie. Het aantal oudere dieren zal tijdelijk toenemen tot er een plafond wordt bereikt. Het aantal nesten zal afnemen en er zal een evenwicht ontstaan in sterfte en geboorte. Door een stopzetting van de jacht zal er rust komen in de populatie.   

Gelet op de populatie-opbouw en de zelfreguleringsmechanismen van de Vos zijn de bejagingsmethodes in onze buurlanden wellicht de belangrijkste oorzaak van de snelle verspreiding van de Vos in Vlaanderen. Jacht leidt immers tot grote worpen. De Vossen die hieruit voortkomen zoeken een eigen territorium, en verspreiden zich dus naar de buurlanden, waar er nog territoria vrij zijn. Bejaging in Vlaanderen zorgt er op zijn beurt voor dat andere Vossen onmiddellijk de lege plaatsen innemen.

In de herfst en de winter worden de opengevallen plaatsen in de populatie steeds weer opgevuld door jonge Vossen die in die tijd overal op zoek gaan naar een geschikte woonplaats. De jacht op Vossen heeft dan ook weinig effect op de (voorjaars)stand, en draagt het karakter van een elk jaar terugkerende oogst, met als doel de Vos als concurrent bij de jacht (op Fazanten, Hazen en Konijnen) zoveel mogelijk uit te schakelen.

Jacht heeft bovendien weinig invloed op de vossenstand, want daar reageert de Vos zeer flexibel op door de grootte van de worp aan te passen. Deze reactie komt vaak voor bij dieren wanneer hun populatie afneemt. Het tegenovergestelde gebeurt bij voedselschaarste. Enkele voorbeelden van gemiddelde worpgroottes: bij zware bejaging: 6,6 jongen per worp; bij een groot voedselaanbod zijn er 6,3 jongen per worp, bij weinig voedsel 4,6 en bij afwezigheid van jacht 3,9.

Ondanks alle mogelijkheden voor afschot blijft de Vos zich uitbreiden naar steeds meer gebieden.

Jarenlang wetenschappelijk onderzoek door verschillende onafhankelijke deskundigen heeft uitgewezen dat er geen afdoende argumenten zijn pro jacht op de Vos. De fabels die door de jagers de wereld worden ingestuurd als zou de Vos zorgen voor een toename van de gevallen van hondsdolheid en een ernstig gevaar betekenen voor de volksgezondheid door de Vossenlintworm houden totaal geen steek.

In tegenstelling tot hetgeen soms wordt beweerd, zijn er geen aanwijzingen dat Vossen verantwoordelijk zijn voor abortus bij runderen, noch door overdracht van ziekten, noch door hun gedrag.  Vossen die in weilanden worden geconfronteerd met koeien, gaan snel op de loop voor deze laatsten. Ze zullen deze nooit opjagen. Vossen die drager zijn van Neospora caninum, een inwendige parasiet die kan leiden tot abortus bij koeien, scheiden zelf geen infectieuze partikels uit in de omgeving. Ze zijn enkel een tussengastheer die zichzelf kunnen besmetten na opname van besmet materiaal. Enkel honden (en coyotes)  zijn eindgastheren waarbinnen de parasiet overgaat tot het produceren van zogenaamde oöcysten, die met de uitwerpselen in de omgeving terecht kunnen komen. De uitwerpselen van Vossen vormen dus geen risico in het kader van Neospora-besmettingen.

Enkel een betere bescherming van het pluimvee door middel van aangepaste kippenhokken en afrasteringen kunnen ervoor zorgen dat het pluimvee veilig is voor de Vos. Een groter afschotcijfer biedt geen enkele garantie op een bescherming van de kippen. In de landen waar de populatie Vossen groter is dan in Vlaanderen weet iedereen dat een nachthok of waakhond beter werkt dan afschot.

De Vos vormt ook geen bedreiging voor broedende vogelkolonies. De vogels verplaatsen zich naar die plekken waar de Vos ze niet kan bereiken. Lepelaars verhuisden in Nederland naar de Waddeneilanden nadat de kolonies in de jaren 1990 iets te veel werden belaagd door de Vos in het Naardermeer en het Zwanenwater.

In de stad Brussel komen reeds meer dan 20 jaar Vossen voor. De soort breidt zich er niet noemenswaardig uit, niettegenstaande het dier er niet wordt bejaagd.


Home