NATUURLEXICON


Versnippering


Versnippering is de verstoring die ontstaat doordat ruimtelijke gehelen worden opgedeeld in kleinere entiteiten. De oorzaken van deze versnippering liggen bij de verstedelijking, de infrastructuuraanleg, de herinrichtingen in de landbouw en de veranderingen in bodemgebruik. Het toenemende verkeer doorheen een gebied zorgt voor versnippering. Autosnelwegen zijn voor de meeste dieren onoverkomelijke barrières. Echte open ruimte is schaars geworden.

Voor vogelsoorten zijn wegen doorgaans geen barrières, maar voor de kleinere diersoorten en zoogdieren die zich over de grond moeten verplaatsen zijn ze dit zeker.

Versnippering kan ook ontstaan binnen één natuurgebied dat door diverse eigenaars op verschillende manieren wordt beheerd. Ook geluidsverstoringen en milieuverontreiniging veroorzaken versnippering. Sterk vervuild water bijvoorbeeld wordt gemeden.

Versnippering in al zijn gedaanten heeft zeker en vast mee de hand in de achteruitgang van de flora en fauna.

Natuurgebieden in Vlaanderen en Nederland zijn doorgaans geïsoleerde gebieden, omringd door landbouwgronden, woningen, industrie en verkeerswegen. Met meer dan 65000 km wegen behoort bijvoorbeeld het Vlaamse wegennet tot de meest fijnmazige van Europa.  

Vaak doorkruisen wegen de natuurgebieden en op deze wegen vallen dan vaak verkeersslachtoffers onder de dieren.

Het is voor veel plantensoorten van halfnatuurlijke landschappen bijzonder moeilijk geworden om op lange termijn leefbare populaties binnen kleine landschapselementen te behouden.

Verbindingsroutes zijn cruciaal voor het voortbestaan van populaties. De overlevingskans van kleine populaties wordt kleiner naarmate de afstand tot andere populaties toeneemt. Noodzakelijke genetische uitwisseling tussen populaties is dan niet meer mogelijk zodat de kans op uitsterven toeneemt. Zo moeten bijvoorbeeld moerasgebieden met kwetsbare moerasbroedvogels met elkaar verbonden worden.

Bij de verplaatsing van genen (erfelijk materiaal) van de ene populatie naar de andere populatie  en/of kruising van de individuen van verschillende populaties verandert het totaalpakket van de genen (gene pool) bij zowel de ontvangende als de donorpopulatie. Men noemt dit de gene flow. Een zekere gene flow is noodzakelijk om de populaties gezond te houden. Zonder deze gene flow en bij relatief kleine populaties bestaat het gevaar voor inteelt. Versnippering leidt tot een genetische isolatie waarbij er geen genenuitwisseling meer is met andere populaties. Langdurige isolatie kan leiden tot vorming van ondersoorten en nieuwe soorten, maar kan evenzeer leiden tot uitroeiing van de soort.

Rivier- en beekvalleien die belangrijke verbindingen kunnen vormen, worden geregeld onderbroken door ander ruimtebeslag of cultuurtechnische inrichtingen.

In een aantal gevallen behoudt men opzettelijk een scheiding van populaties, om de genetische diversiteit te bewaren. In die gevallen is de scheiding van de populaties een historisch gegeven, dat men wil bewaren.

Populaties zijn weerbaarder en minder vatbaar voor ziekten als ze van het ene gebied naar het andere kunnen verhuizen.

Grote terreinen met veel milieuvariatie zullen meer soorten bevatten dan kleine terreinen met veel milieuvariatie. Maar anderzijds zullen kleine terreinen met veel milieuvariatie meer soorten herbergen dan grote terreinen met weinig milieuvariatie. Er moet dus gezorgd worden voor zoveel mogelijk milieuvariatie, onafhankelijk van de grootte van het beschouwde gebied. Wel moet het gebied groot genoeg zijn om de populatie levensvatbaar te houden. De voorkeur moet dus blijven gaan naar grote aaneengesloten natuurgebieden of natuurlijke verbindingen tussen natuurgebieden met veel milieuvariatie.

Ook klimaatverandering kan op zichzelf versnipperend werken op soortenpopulaties. Klimaatverandering doet namelijk het verspreidingsgebied  van soorten verschuiven. De soorten kunnen de verschuiving alleen bijbenen als zij nieuwe geschikte gebieden kunnen koloniseren. Verbindende elementen zijn daarom zeer belangrijk.

Studies over de Slanke Sleutelbloem tonen aan hoe de versnippering van bossen de kans op uitsterven voor deze soort vergroot doordat de voortplantingscapaciteit negatief beïnvloed wordt. Bij deze steeds kleiner wordende populatie is de hoeveelheid kort- en langstijlige individuen niet langer in evenwicht en zaadzetting is bij deze bloem alleen mogelijk wanneer pollen van een langstijlig individu op de stijl van een kortstijlig individu terechtkomen.
Ecologische corridors zijn verbindingswegen die kleine populaties in staat stellen om met elkaar in contact te treden. Deze verbindingswegen zijn zowel voor planten als dieren van belang. Ecologische corridors stellen planten en dieren in staat om genetisch materiaal uit te wisselen. Langs deze corridors verplaatsen zich ook de bestuivende insecten van planten. Hagen en heggen, bermen, beken en sloten, spoorwegen zijn voorbeelden van dergelijke corridors. Vaak vormen spoorwegen inderdaad nog de enige linten door het landschap die een verbinding kunnen maken tussen verschillende deelpopulaties van planten of dieren. Ze zijn zeer rijk aan plantensoorten dankzij hun relatieve ontoegankelijkheid of onbereikbaarheid. Dagvlinders, zweefvliegen, sprinkhanen, amfibieën en reptielen vinden er een toevluchtsoord. Veel voormalige treinbeddingen zijn ondertussen waardevolle natuurverbindingen geworden. Onverhard kunnen ze echter evengoed een recreatieve functie vervullen.

De mens kan kunstmatig verbindingen creëren door het aanleggen van faunatunnels, ecoducten, vistrappen, natuurbermen en natuurvriendelijke oevers. Faunatunnels worden gebruikt door vrijwel alle diergroepen.

Onverharde wegen zijn veldwegen, buurtwegen, landwegen, paden, holle wegen, bolle wegen, kerkwegels, en dergelijke meer die in de loop der tijden door mensen werden aangelegd als verbindingen tussen plekken die voor de gemeenschap belangrijk waren. Onverharde wegen zijn voor de natuur corridors waar specifieke levensvormen kunnen bestaan zonder verstoord te worden. Een betegeling van een voetwegel kan wel de overlevingskans van deze voetwegel zelf vergroten. De zogenaamde trage wegen vormen belangrijke verbindingen waarlangs planten en dieren zich kunnen verplaatsen, maar vormen op zich ook specifieke biotopen.

Voor soorten die zich moeizaam verplaatsen, zoals hooiwagens, pissenbedden, miljoenpoten en duizendpoten vormen open velden rondom een bos een onoverkoombare hindernis. Soorten die in de menselijke omgeving leven worden vaak door de mens onbewust verspreid. Voor typische bossoorten lukt dit niet.

Een kleine, lokale concentratie van sommige soorten in een bepaalde biotoop leidt tot genetische degeneratie. Dit kan leiden tot het verdwijnen van deze soorten.

Kevers ondervinden hinder van de versnippering. Isolatie leidt tot genetische problemen voor de zandloopkeversoorten. In deze gebieden is het van belang om duinen, heide en heischrale graslanden uit te breiden en te verbinden, eventueel ten nadele van bepaalde stukken naaldbos.

Voor het behoud van typische loopkevers van bossen hebben kleine bosjes weinig te bieden. Herstel en uitbreiding van grotere boscomplexen is nodig.

Versnippering is een milieuverstoring die ook een zeer grote impact heeft op vissen.

Vissen migreren van de ene plaats naar de andere om een optimale biotoop op te zoeken om te groeien, voedsel te zoeken, te schuilen, te overleven en zich voort te planten. Zo trekken bijvoorbeeld glasaaltjes, dit zijn kleine Palingen vanuit zee de rivieren op.

Vissoorten die vanuit zee de rivieren optrekken om er te paaien noemt men anadrome vissen. Diadrome vissen zijn soorten die in omgekeerde richting migreren. Voor de Rivierprik betekenen stuwen, die de weg naar zee afsluiten, een barrière om hun levenscyclus te voltooien.  

Op de meeste waterlopen wordt de vrije beweging van vissen beperkt door de aanwezigheid van allerhande hindernissen zoals stuwen, molenraden, sluizen, duikers, terugslagkleppen. Ook vervuiling zorgt voor isolatie van populaties.

De beken en rivieren zijn in een keurslijf gewrongen door rechttrekking en indijking, in stukken gehakt door hindernissen en bovendien vervuild. De versnippering van de waterlopen heeft er, samen met de slechte habitatkwaliteit en de vervuiling, voor gezorgd dat vele soorten in Vlaanderen en Nederland zeldzaam zijn geworden of zelfs uitgestorven.

Vissen kunnen de paaigebieden, schuilplaatsen en voedselrijke gebieden niet bereiken. We krijgen een verschuiving van stroomminnende soorten zoals de Barbeel en de Kopvoorn naar soorten van traagstromende wateren, zoals Baars, Blankvoorn en Brasem.

Geïsoleerde populaties kampen met problemen van inteelt waardoor de overlevingskansen sterk verlaagd worden.  

Commerciële visvijvers hebben onnatuurlijk hoge vispopulaties en zijn vaak sterk ecologisch verstoord.

De aanleg van dijken leidt tot afsluiting van rivierarmen.

Ook waterkrachtcentrales zorgen door de schoepen van de turbines voor problemen bij de vissen. Deze centrales zorgen voor drukverschillen en voor migratieproblemen bij vissen en zouden enkel op kanalen mogen worden gebouwd.

Verbindingen tussen bijvoorbeeld vijvers en beken kunnen wel tot gevolg hebben dat exoten zoals bijvoorbeeld de Zonnebaars zich gemakkelijker verspreiden.

Sluizen, stuwen en dammen kunnen overbrugd worden door allerlei vormen van vispassages zoals bekkentrappen, aalgoten, vissluizen, vistrappen met keien en visliften om de migratie van vissen mogelijk te maken. Er moeten waar nodig zijbeken en nevengeulen worden aangelegd.

Amfibieën kunnen zich gedurende het jaar over relatief grote afstanden verplaatsen. Een voorwaarde hiervoor is dat ze niet te maken krijgen met de versnippering. Wanneer de verschillende deelbiotopen in cultuurland liggen, moeten de amfibieën allerlei terreintypen doortrekken, waar ze grote risico’s lopen, wanneer deze routes geblokkeerd worden door barrières als wegen, bebouwing, grote landbouwpercelen.

Vaak worden oude poelen, de voortplantingsbiotoop van bijvoorbeeld de Gewone Pad, door wegen gescheiden van het zomer- en winterbiotoop.  Amfibieëntunnels, in de vorm van ecotunnels of ecokokers onder deze wegen, kunnen ervoor zorgen dat de dieren veilig deze hindernis kunnen nemen. Ze moeten wel door middel van geleidingswanden naar de tunnels geleid worden.

Als men eieren en larven uit een oude poel in een nieuwe poel, die gunstiger is gelegen, overzet, zullen de daaruit voortkomende volwassen dieren de nieuwe poel als hun voortplantingsplaats gebruiken. Uiteraard moet in zo’n geval ook de zomerverblijfplaats aan de gunstige zijde van de barrière liggen.

Het toegenomen verkeer zorgt regelmatig voor verkeersslachtoffers onder de vogels. Deze verkeersslachtoffers zijn een rechtstreeks gevolg van de toegenomen versnippering door de talloze verkeerswegen die overal worden aangelegd.

Roofvogels worden tijdens de muizenjacht regelmatig uit evenwicht gebracht door voorbijrijdende vrachtwagens en vervolgens aangereden. Uilen vliegen jagend op een hoogte van 1 tot 2 meter boven de grond.

Middenbermen van snelwegen worden vaak beplant met besdragende struiken zoals Gewone Vlier en Lijsterbes. Dit trekt vogels aan. De bottels van Rimpelroos trekken in het bijzonder Groenlingen gaan. Door die aantrekkingskracht worden meer vogels aangereden.

Soms ook steken mannetjes van de Merel vechtend de rijbaan over zonder aandacht te schenken aan het voorbijrazende verkeer.

Houtduiven vinden op wegen niet alleen voedsel maar ook grit. Dit zijn kleine steentjes die het voedsel in de krop fijnmalen. Bij het oppikken komen ze vaak terecht onder de banden van voorbijrijdende wagens. Die kleine steentjes worden trouwens ook opgepikt door andere vogels, zoals kraaiachtigen.

Onervaren jonge Eksters zijn nog niet vertrouwd met het verkeer en komen in grote aantallen om. Aaseters zoals Zwarte Kraaien en Kokmeeuwen vallen vaak als verkeersslachtoffers. Wilde Eenden met hun kuikens steken soms drukke wegen over. Voor de Kerkuil vormen aanrijdingen de belangrijkste doodsoorzaak. Uilen worden verblind door koplampen en vliegen tegen auto’s of vrachtwagens aan.  Pas uitgevlogen uilskuikens zijn onstuimig tijdens de eerste vluchten, die ze vaak uitvoeren boven drukke verkeerswegen. 

Bij een natuurlijke doodsoorzaak zoals voedselschaarste treedt een natuurlijke selectie op. Bij een onnatuurlijke doodsoorzaak zoals het verkeer speelt natuurlijke selectie geen rol. Wanneer en onvoldoende gezonde geslachtsrijpe dieren overleven kan de populatie plaatselijk verdwijnen. De totale sterfte mag dus niet te hoog worden.

Betonnen vangrails ter vervanging van de oude metalen modellen laten geen doorgang meer toe voor overlopende vogels.

Ook windturbines vormen in bepaalde situaties een concreet gevaar voor vogels.

De windturbines blijken noodzakelijk wegens het gebrek aan waterkracht en de toch wel beperkte opbrengst van zonne-energie. Kleinere vogels ondervinden blijkens onderzoek weinig of geen hinder. Roofvogels allicht wel. Zeevogels mijden windmolenparken langsheen de kust. Lange rijen turbines werken immers als een barrière voor vogels.

Ze zouden niet mogen worden opgesteld in of nabij belangrijke broed-, pleister-, rust-, trek- en doortrekgebieden van vogels. De inplanting verder op zee voorkomt deze problemen slechts ten dele. Trekvogels kunnen er tegenaan vliegen. Vooral bij slechte weersomstandigheden, waarbij het zicht beperkt wordt kunnen deze turbines gevaarlijk zijn. 

Regelmatig vallen er slachtoffers als gevolg van botsingen met de roterende schroeven.

Deze windturbines kunnen wel opgesteld worden in bebouwde vogelarme gebieden of op locaties die aansluiten op bestaande gebouwen of wegen.

Soms wordt door vogels juist gebruik gemaakt van de versnippering door het drukke wegennet. “Eilanden” gelegen tussen drukke verkeerswegen (verkeersknooppunten)  worden soms door ganzen, meeuwen of eenden uitgekozen als broedplek. Doordat er geen honden, katten, vossen of mensen komen. Wanneer de vegetatie hier kort wordt gehouden, zodat de vogels het overzicht behouden over het terrein en er hekjes worden aangebracht om de kuikens te beletten dat ze op de rijbaan komen, kan dit een win-situatie zijn.  

Als gevolg van de ongebreidelde aanleg van verschillende wegen en het intensievere gebruik ervan, vindt er ook een duidelijke toename plaats van verkeersslachtoffers onder de zoogdieren. Gerelateerd hieraan is de toename van recreatieactiviteiten met bijbehorende verstoring wat - al dan niet indirect - ook een verlies aan (geschikt) leefgebied tot gevolg heeft.

De Mol is een algemeen verspreid zoogdier. Hij wordt op een leeftijd van ongeveer 9 weken en ongeveer in juli verstoten door de ouders en gaat bovengronds op zoek naar een eigen territorium. Die zoektocht houdt grote gevaren in, vooral als daarbij drukke verkeerswegen moet oversteken.

Als een Ree een auto ziet naderen, heeft hij de slechte gewoonte te wachten tot deze vlakbij is, om dan in blinde paniek over de weg te vluchten. Er is een piek van verkeersslachtoffers in “Ree-rijke” gebieden in juni en juli als jonge bokken worden verstoten aan het begin van hun tweede levensjaar. Meestal gebeuren de aanrijdingen bij ochtend- en avondschemering. Het plaatsen van waarschuwingsborden en het opleggen van snelheidsbeperkingen kan wellicht enigszins helpen. Reebokken verlaten omstreeks maart de groepen waarbij ze de winter doorbrachten. De bronsttijd valt eind juli en de eerste weken van augustus. In de herfst trekken dieren naar grotere boscomplexen. In de lente trekken ze in omgekeerde zin. Tijdens het foerageren maken Reeën gebruik van vaste oversteekplaatsen. Bosranden en veldbosjes moeten voldoende schuilplaatsen bieden.

Wildspiegels kunnen in wegbermen worden geplaatst. Ze zijn bedoeld om wild (vooral Reeën) ervan te weerhouden de weg over te steken als er een auto nadert. Een wildspiegel bestaat uit een reflector die is aangebracht op paaltjes langs de weg of op met de wind bewegende draaimolentjes. De reflectie van de koplampen van auto’s zorgt ervoor dat dieren schrikken en daardoor niet oversteken als er een auto nadert.

Bermen worden best ook niet beplant met Eiken of Beuken, het favoriete voedsel van Reeën.

Reeën blijken ook aangetrokken te worden tot strooizout, dat natrium bevat. Ze eten dit omdat droge zandgronden te weinig natrium bevatten.

De Eekhoorn is een soort die op een bepaalde plaats lokaal kunnen verdwijnen, vooral uit geïsoleerde bossen en parken. Hij keert niet spontaan terug, omdat hij niet graag door open landschap trekt.

Voor Eekhoorns kunnen Eekhoornbruggen worden gemaakt. Een Eekhoornbrug is een dik touw dat tussen 2 bomen over de weg wordt gespannen. Voor Eekhoorns is dit genoeg om veilig naar de overkant te komen. Ook de Boommarter kan hier gebruik van maken.

Dassentunnels worden ook gebruikt door Vossen, Konijnen en Egels.

Ecoducten zijn met gras begroeide viaducten die dienen als oversteekplaats voor ondermeer zoogdieren.

Ecoduikers zijn voorzien van een richel die de dieren kunnen gebruiken om langs het water de andere kant van een weg te bereiken.

Ecotunnels zijn natuurverbindende constructies voor grotere dieren zoals Reeën of Wilde Zwijnen, toegepast bij opgehoogde wegen.

Ecokokers zijn kleine ecotunnels die bestemd zijn oor kleinere dieren, zoals Konijnen.  

Wildreflectoren voor Reeën of Vossen doen de lichten van auto’s reflecteren in de richting van de bosrand.

Door het verbinden van kleine natuurgebieden ontstaan er zogenaamde “ecologische verbindingszones”. Daardoor is het voor bijvoorbeeld een vlinder mogelijk om van het ene gebiedje naar het andere te komen. De populaties vlinders in de kleine natuurgebieden vormen dan feitelijk een grote populatie. De kans is dan kleiner dat de vlindersoort uitsterft in een van de gebieden. Een “ecologische verbinding” voorkomt ook inteelt (waardoor de individuen in elk deelgebiedje steeds meer genetisch op elkaar zouden gaan lijken - ook voor wat betreft de “slechte” eigenschappen, waardoor ze zouden kunnen verdwijnen).

Grote zoogdieren moeten over een grote afstand kunnen rondzwerven om voldoende voedsel en een partner te vinden.


Home