NATUURLEXICON


Stadsnatuur


Een stad is een extreme vorm van cultuurlandschap. De cultuur lijkt de natuur volledig te beheersen. Natuur in de stad wordt gezien als een middel om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. De mens richt de stad primair voor zichzelf in, maar binnen de marges die de mens biedt, verovert de natuur spontaan een plaats. Ze past zich aan of gaat tegen de verdrukking in. De kenmerkende soorten van een stedelijk milieu zijn vooral rotsbewoners Gierzwaluw, Stadsduif), passanten en allochtonen.

De allochtone natuur bestaat uit adventieve soorten, aquariumplanten en dieren die in grachten worden gedumpt, ontkiemde vogelzaden en verwilderende tuinplanten.

De grote diversiteit aan groen in de stad zorgt, in vergelijking met het agrarische gebied voor een relatief rijke insectenfauna.

In de steden is de ammoniak-uitstoot kleiner dan in het omringende platteland. Er is dus een kleinere verzuring hetgeen de aanwezigheid van een aantal bijzondere soorten in steden verklaart. De vermesting in de stad kent andere oorzaken: afstromend straatvuil, riooloverstorten en overmatige voedering van watervogels en vissen.     

De stadsnatuur biedt rust, ruimte en frisse lucht als tegengewicht voor beton, steen, staal en glas, verkeerslawaai, stress en vervuiling.

De natuur is in de stad op diverse plaatsen aanwezig zoals in tuinen, in parken, in het stedelijk groen, op pleintjes, in bermen, bomenrijen, vijvers, op de spoorweginfrastructuur, op kerkhoven, muren, langs grachten en op groendaken.

Deze natuur vervult in de stad verschillende functies, zowel in ecologisch opzicht als in talrijke andere opzichten.

Natuur werkt milieubeschermend en klimaatregulerend door haar groene longfunctie (ecologisch).

Mensen vinden in de natuur rust (psychologisch), ontspanning (recreatief) en leggen er sociale contacten (sociaal-maatschappelijk).  

De natuur is een bron van kennis over de fauna en flora (educatief). Groen in de stad oogt fraai (esthetisch) en verbergt grijze gebouwen van beton en staal (stedenbouwkundig).

Soms komen aanwezige natuurwaarden in steden reeds eeuwen voor, bijvoorbeeld eeuwenoude bomen in kasteelparken (cultuurhistorisch).

Door en dankzij de educatieve functie van de natuur vergroot het maatschappelijk draagvlak voor natuurbehoud in het algemeen. Meer natuur in de stad heeft ook vaak economische voordelen. De stadsnatuur levert ongetwijfeld een bijdrage aan de algemene verscheidenheid aan levende wezens, hetgeen men biodiversiteit noemt. Iedereen zal het ermee eens zijn dat deze biodiversiteit voor de toekomst moet bewaard worden. Toch is slechts weinig stadsnatuur beschermd. Anderzijds kunnen we vaststellen dat er in stedelijke gebieden zones zijn ingekleurd als groengebied of natuurgebied, terwijl er precies op die plaatsen weinig natuur valt te bespeuren omdat er een voetbalterrein of golfterrein werd aangelegd, of omdat de percelen werden ingezaaid met maïs.

Het stedelijk microklimaat wijkt af van dat van het platteland. In de stad ligt de temperatuur het hele jaar door hoger. Het verkeer, de industrie, de verwarming en de opname van warmte door stenen gebouwen zorgen ervoor dat de stadstemperatuur soms zelfs 6 °C hoger kan zijn dan de temperatuur buiten de stad. De luchtvochtigheid ligt lager, maar de neerslag blijkt hoger te zijn.

De flora van de steden wijkt dan ook dikwijls sterk af van die van de buitengebieden. De stad is een toevluchtsoord geworden voor vorstgevoelige planten en warmteminnende (soms zelfs zuiderse) soorten. Stadsplanten zijn over het algemeen ook cultuurvolgers. De exoten onder de planten zijn soms, maar niet altijd invasief. Het betreffen uit tuinen ontsnapte sierplanten (bijvoorbeeld Gele Helmbloem), opzettelijk aangeplante soorten (bijvoorbeeld Amerikaanse Eik) of verwilderde gewassen (bijvoorbeeld Absintalsem).  

In de stad komen veel planten voor met een korte levenswijze: ze ontkiemen, bloeien, vormen zaad en sterven af, en dit op een periode van 2 maanden.

Oude stadsparken herbergen dikwijls overgebleven populaties van bijzondere bosplanten (zoals Gewone Salomonszegel, Witte Klaverzuring en Lelietje-der-Dalen).

Op bouwterreinen die werden opgespoten treft men in de successiestadia planten aan die we eerder in de duinen verwachten.  

Typische planten van buitengebieden (zoals Muizenoor en Gewone Veldbies) werden door de moderne landbouwtechnieken verdrongen tot de schrale bermen in het stedelijk milieu.

Grote bomen nemen verontreiniging uit de lucht op. Niet alleen in stadsparken, maar ook in straten kunnen grote bomen enorme hoeveelheden fijn stof opnemen. Ze bieden bovendien schaduw en koelte, dimmen het verkeerslawaai, zijn een habitat voor dieren en korstmossen en zijn visueel aantrekkelijk.

Men verwacht niet meteen dat de stad veel te bieden heeft voor vogels, maar een aantal flexibele soorten (Stadsduif, Huismus, Kokmeeuw, Zilvermeeuw, Zwarte Roodstaart, Spreeuw, Koolmees, Pimpelmees, Scholekster, Visdief, Slechtvalk) heeft zich goed weten aan te passen te midden van het staal en beton van de moderne Vlaamse steden.

Ook in stadsparken vinden we tal van vogels (zoals Winterkoning, Boomkruiper, Tuinfluiter, Tjiftjaf en Zwartkop).

In deze parken worden de gazons best gefaseerd gemaaid, om de planten en dieren voldoende (uitwijk)kansen te bieden.  Op de grasvelden kan een hooilandbeheer worden toegepast, hetgeen leidt tot bloemrijke vegetaties. In stadsparken mag men gerust enkele hoekjes laten verwilderen met bomen waar klimplanten omheen slingeren en moerassige stukken met bomen bedekt met mossen en korstmossen.

Honderden Ransuilen Asio otus werden in 2007 in het Nederlandse Leeuwarden geteld op 6 verschillende roestplaatsen. Door de bescherming van het stedelijk milieu kunnen ze er rustig broeden doordat ze in die omgeving weinig last ondervinden van de predatie van Havik Accipiter gentilis en Buizerd Buteo buteo.   

Door betreding van de bosgebieden te voorkomen of te beperken kunnen bosplanten en bospaddenstoelen zich uitbreiden. Mantelstruwelen (dichte overgangen tussen bos en open terrein) trekken vogels en vlinders aan.

Bomen moeten oud kunnen worden, afsterven en als dood hout aanwezig blijven.

In de stad moet het groen een netwerk vormen dat verbonden is met het groen van de buitengebieden.

Ruimtes rondom openbare gebouwen zouden kleine parken moeten worden met ruige hoekjes, hagen, struiken en klimplanten.  Stedelijke heemtuinen met wilde planten trekken vlinders aan.  

Ook braakliggende terreinen in industriegebieden herbergen waardevolle natuur. In industrieparken met gebouwen die uit verschillende verdiepingen bestaan met ondergrondse parkings, kan er ruimte voor ruige natuur worden gelaten met besdragende struiken, sleedoornhagen en wilde planten. Er kunnen in industriegebieden zelfs bossen, moerassen en poelen worden aangelegd. Ook in stedelijke gebieden worden poelen reeds snel gekoloniseerd door amfibieën.

Een natuurvriendelijke inrichting van beekoevers trekt watergebonden vogels (Wilde Eend, Kleine Karekiet, Meerkoet, Waterhoen) aan.

Ruige bossen trekken echte bosvogels aan.

In havengebieden kan op de rustige plaatsen met veel open ruimte aan natuurontwikkeling worden gedaan.

In zandhopen of steil afgegraven wanden kunnen zich Oeverzwaluwen Riparia riparia vestigen. Op braakliggende terreinen vestigen zich pionierplanten die grote hoeveelheden zaden vormen. Deze trekken zaadetende vogels aan zoals Putters Carduelis carduelis.

Ook groendaken, geveltuinen en tegeltuinen dragen bij tot meer groen in de stad. Bloeiende klimplanten zoals Kamperfoelie-soorten Lonicera species lenen zich uitstekend om in een gevel- en tegeltuin te worden gebruikt.

Veel stadsparken zijn reeds ingericht als stadspark (Brugge, Brussel, Ieper, Tongeren, Leuven, Gent, Dendermonde).

Natuurtuinen hoeven niet noodzakelijk verwilderde tuinen te zijn. Integendeel, grassen en Brandnetelsoorten mogen niet alles overheersen. Anderzijds mogen de tuinen ook niet perfect onderhouden zijn. Ruige hoekjes zorgen voor schuilgelegenheid, nestmateriaal, zaden en vruchten. Slakken maken ook dankbaar gebruik van de ruige hoekjes. In de broedtijd voeden veel vogels zich vooral met rupsen, spinnen en kalk uit slakkenhuizen. De vogels hebben de kalk nodig voor de vorming van de eischalen.

Dichte begroeiingen met klimplanten, houtstapels en nestkasten zorgen voor broedgelegenheid voor de vogels.

Vlinders houden van afwisseling, gemengde borders en beschutting tegen de wind door hogere bomen en struiken. De aanwezigheid van nectarrijke bloemen (bijvoorbeeld Buddleja) en de waardplanten van de rupsen (bijvoorbeeld Wilde Judaspenning) in de natuurtuin trekken veel vlinders aan.

Takkenhopen worden door Egels Erinaceus europaeus graag gebruikt als schuilplaats.

Struikpartijen, boomaanplantingen en braakliggende terreinen zijn voor spinnen zeer belangrijk. Daarom is het belangrijk dat de kleine groene “eilandjes” in de stad behouden blijven.

Rond de stad is grond heilig. Voor voedselvoorziening vlak bij de stad, hoe kleinschalig ook, krijgt men moeizaam toestemming. De politiek loopt daarin nogal achter.


Home