NATUURLEXICON


Sprinkhanen


Sprinkhanen behoren samen met de krekels tot de rechtvleugeligen (Orthoptera).

De sabelsprinkhanen bevatten over het algemeen grote soorten die voorkomen in diverse biotopen. De veldsprinkhanen zal men alleen in kruidenvegetaties en graslanden aantreffen en dan vaak in grote aantallen. Tot de sprinkhanen behoren ook de krekels en de vooral in uiterwaarden voorkomende doorntjes. Open, droge gebieden zoals heidevelden kennen de grootste diversiteit aan sprinkhanen. Slechts een beperkt aantal soorten leeft voornamelijk in bomen, struiken en struwelen. Enkele soorten zal men vooral in vochtige graslanden aantreffen.  

Sprinkhanen zijn grote insecten met een grote stompe kop. Zij worden gekenmerkt door krachtige bijtende monddelen. Een karakteristieke eigenschap van de groep, waardoor ook de soorten onderscheiden kunnen worden, is het geluid dat ze maken. Door het langs elkaar bewegen van vleugels of poten en vleugels (stridulatie genoemd) brengen ze geluid voort.  Veldsprinkhanen strijken met hun achterpoot over de vleugel; krekels met de vleugels over elkaar. Op die vleugels bevindt zich een rasp. Met een speciale richel, het plectrum op de vleugel of achterpoot, strijken ze over die rasp.  

De vrouwtjes zetten na de bevruchting de eitjes af met een legapparaat. De jonge sprinkhaantjes ontwikkelen vleugels en geslachtsorganen gedurende een aantal vervellingen tot ze volwassen zijn. De eitjes worden naargelang de soort afgezet in of op de bodem of op planten. Sommige soorten leven ondergronds. De bodemstructuur en de aanwezige vegetatie bepalen het heersende microklimaat en zijn bepalend voor het voorkomen van sprinkhanen.  

De oren van sprinkhanen steken in hun kniegewrichten, waarmee ze alleen de geluiden van soortgenoten kunnen ontvangen. Bepaalde soorten ontvangen zelfs enkel het geluid van een soortgenoot van het andere geslacht.

De mannetjes van sprinkhanen kunnen verder vliegen dan de vrouwtjes doordat deze laatste meer energie moeten spenderen aan de ei-aanmaak.

De meeste sprinkhaansoorten hebben een specifieke voorkeursbiotoop, zoals kalkgraslanden, moerassen en vochtige graslanden, heide. Uit Zweeds onderzoek blijkt dat lijnvormige landschapselementen, zoals ruige weg- en kanaalbermen en randen van weilanden voor sprinkhanen effectieve corridors zijn en voor deze dieren kunnen bijdragen tot een verhoogde uitwisseling tusen populaties.  

Voor sprinkhanen zijn vooral droge terreinen interessant. Vochtige terreinen warmen minder snel op en sprinkhanen zijn niet zo goed bestand tegen lage temperaturen. Bovendien kan te veel vocht zorgen voor schimmelinfecties bij de eieren, de nimfen en de imago’s. Anderzijds kan ook een langdurige temperatuurstijging ervoor zorgen dat de eieren, de nimfen en de imago’s uitdrogen. De eieren worden meestal afgezet in de bodem, in strooisel of in droog hout.

Sprinkhanen zijn in het algemeen niet aan bepaalde plantensoorten gebonden. Er zijn plantbewonende en grondbewonende sprinkhaansoorten. De soorten sprinkhanen die optimaal van de vergrassing profiteren doen het het best. Andere soorten gaan achteruit.

Als natuurlijke vijanden voor sprinkhanen kennen we onder meer de vogels Scharrelaar Coracias garrulus, waarvan het menu voor een groot deel uit sprinkhanen bestaat en de Torenvalk Falco tinnunculus, die wel sabelsprinkhanen lust.

De Mol Talpa europaea voedt zich, voor zover hij deze nog tegenkomt, onder meer met de Veenmol Gryllotalpa gryllotalpa. Er zijn parasietvliegen die hun eitjes op sprinkhanen leggen. De larven ervan eten de sprinkhanen leeg.

Ook graafwespen vangen sprinkhanen als voedsel voor de larven. Verder hebben ook nog webspinnen, grondspinnen en aaltjes sprinkhanen op hun menu.    

De sprinkhanen worden op basis van hun morfologie in een aantal groepen ingedeeld.  

Bij de sabelsprinkhanen bezitten de vrouwtjes een duidelijk zichtbare, zijdelings afgeplatte legboor (de sabel). De soorten zijn vaak groen van kleur.

De sikkelsprinkhanen hebben een zeer brede, sterk naar boven gebogen, vrij korte legboor.

De zadelsprinkhanen hebben een in het midden geknikt en naar achteren toe hoog gewelfd halsschild.

De wrattenbijters hebben een soort “voetzolen” aan het laatste lid van de achtertarsen.

De doornsprinkhanen (doorntjes) zijn tamelijk kleine sprinkhanen waarbij het halsschild naar achteren toe spits in een soort doorn uitloopt.

De veldsprinkhanen vormen de grootste groep. Deze sprinkhanen striduleren door hun achterdijen over de voorvleugels te strijken.

Krekels hebben een typerende grote kop en kunnen luid striduleren, dit is het langs elkaar bewegen van vleugels of poten en vleugels. Bij het striduleren strijkt het mannetje met de rechtervleugel over de linker.

Een geschikt substraat voor de eileg en de beschikbaarheid van voedsel zijn de belangrijkste elementen in het leefgebied van sprinkhanen. Veel soorten prefereren een droog, warm en zandig substraat; enkele soorten leggen eitjes in dode plantenstengels.

Veldsprinkhanen eten vooral grassen en kruidachtige planten; doornsprinkhanen eten mossen en algen. Sabelsprinkhanen en krekels voeden zich met plantaardig voedsel en insecten en andere kleine ongewervelden.

Vermesting werkt zeer negatief op sprinkhanen. De eitjes worden meestal afgezet op de bodem. Wanneer graslanden worden bemest dan worden de eitjes vergiftigd door kunstmest of door giftig ammoniakgas dat uit organische mest ontsnapt.

In veel vegetaties treedt vergrassing en strooiselophoping op. Verzuring heeft in het algemeen een negatief effect op de kwaliteit van het aanwezige voedsel voor sprinkhanen.

Voor sprinkhanen is de aanwezigheid van lage vegetaties en overgangen naar bos belangrijk. Ook de overgangen van droge naar vochtige bodems zijn belangrijk. Vanzelfsprekend moet de oppervlakte van geschikte biotopen voldoende groot zijn.  

In heidegebieden wordt als beheersvorm regelmatig geplagd. Voor sprinkhanen dient dit plaggen afwisselend te worden toegepast. Ook begrazing mag slechts extensief gebeuren. Voor de sprinkhanen mogen ook niet alle bomen en struiken worden verwijderd, denken we maar aan de boombewonende sprinkhanen.

In moerassen wordt er gemaaid om de verstruiking of verbossing tegen te gaan. Voor sprinkhanen gebeurt dit maaien best gefaseerd, ofwel maait men zeer laat, ofwel maait men gedeelten niet.

Een overstroming met vervuild oppervlaktewater is een belangrijke oorzaak van de achteruitgang van moerassoorten.

De cultuurvolgers onder de sprinkhanen hebben nood aan ruige hoekjes en zomen in het agrarische gebied.  

Als gevolg van de opwarming van het klimaat (klimaatverandering) komen er meer en meer zuidelijke soorten sprinkhanen bij ons voor (zoals Lichtgroene Sabelsprinkhaan, Sikkelsprinkhaan en Zuidelijke Boomsprinkhaan).

Home