NATUURLEXICON


 Ree   

Capreolus capreolus   


De Ree Capreolus capreolus behoort tot de evenhoevigen. Het dier heeft een lichaamslengte tot 130 cm. Hij heeft geen staart maar tijdens de wintermaanden wel een “schortje”, een witgrijze pluk die wel enigszins op een staartje lijkt.

De Ree is klein van gestalte. De maximum schofthoogte is 75 cm. In de zomer is een Ree roodbruin gekleurd; in de winter donker grijsbruin.

De Reebok heeft het grootste deel van het jaar een gewei met 4 tot 6 takken. Dit gewei wordt jaarlijks afgeworpen in oktober-november en in de winter opnieuw opgebouwd.  

De Ree heeft een voorkeur voor niet te droge gebieden waar bos en grasland in elkaar overgaan. We vinden het dier vooral in lichte bossen met een lichte ondergroei en open plekken en in broekbossen. Door zijn groot aanpassingsvermogen komt hij ook in cultuurlandschappen voor, zelfs tot in de randzone van steden en in industriegebieden.  

Overdag houdt het dier zich op in de ondergroei.

De Ree leeft het grootste deel van het jaar solitair, hoewel de leefgebieden van moeders en dochters elkaar wel kunnen overlappen. In de winter leven Reeën in grote groepen, die men “sprongen” noemt. Deze groepen bestaan uit een oudere Reegeit met de jongen van die zomer, eventueel samen met jongen van de vorige zomer en een bok.   

De Reebok markeert en verdedigt een territorium door middel van een geurstof die aan boomstammen en overhangende takken wordt “gesmeerd” met het gewei. De klieren die de geurstof afscheiden bevinden zich immers op het voorhoofd van de bok, aan de basis van het gewei. Vooraleer te smeren worden de bomen vaak op enkele decimeters boven de grond ontschorst. De geurstof houdt (de meeste) andere bokken op afstand. Er bevinden zich ook klieren tussen de voorhoeven.

Het territorium kan enkele tientallen hectare beslaan. Tijdens de bronstperiode wordt geen enkele andere bok in het territorium geduld. Deze bronstperiode valt in juli-augustus. Een tweede bronstperiode valt in november-december. In het territorium wordt met één of meerdere Reegeiten gepaard. De Reebok kucht tijdens de bronst. De Reegeit maakt dan een hoog fluitend geluid.

De rest van het jaar bestaat het geluid uit schelle, blaffende geluiden.

Na een draagtijd van een negental maanden worden de jongen van het vorige jaar verjaagd. Korte tijd later worden 1 of 2 Reekalfjes geboren. De kalfjes worden steeds in mei of juni geboren. Deze blijven gedurende een week goed gecamoufleerd en onbeweeglijk in een schuilplaats liggen. Ze verspreiden een andere geur dan de oudere dieren zodat ze voor roofdieren vaak onopgemerkt blijven. Na een week beginnen ze reeds te grazen. De moeder blijft ze 4 tot 6 maanden zogen.     

Het voedsel bestaat vooral uit jonge blaadjes, jonge scheuten en knoppen van vooral loofbomen, gras, heide, knoppen, korstmossen en zwammen.

De Ree drinkt weinig. In de vroege ochtend foerageert het dier en eet dan doorgaans met dauw bedekte planten, zodat dit de vochtbehoefte dekt.

De Ree is een herkauwer. Hij bezit een aan plantaardig voedsel aangepast gebit en spijsverteringskanaal.

Het dier is voorzien van relatief lange poten, waarmee het razendsnel kan wegsprinten bij gevaar.

Jacht en stroperij, geluidshinder en recreatiedruk, versnippering en het openstellen van bossen in wildrijke gebieden zorgen voor verstoring en opjaging van Reeën.

De Ree-populaties doen het sinds enkele jaren beter in Vlaanderen en Nederland dan in pakweg de jaren 1960.

Doordat Reeën loofhout boven naaldhout verkiezen als voeding, dreigen naaldbossen, die qua biodiversiteit niet zo hoog staan aangeschreven als loofbossen, spontaan nog homogenere naaldbossen te worden bij een toename van de Reeënpopulaties. In het sterk versnipperde landschap zorgen de toenemende aantallen voor meer aanrijdingen.

Een natuurlijke selectie als gevolg van de concurrentie die er na verloop van tijd ontstaat voor voedsel en rustgelegenheid, draagt –in tegenstelling tot bejaging- bij aan een stabilisering van de Reeënstand. Een natuurlijke selectie zorgt bovendien voor een eliminatie van de zwakste dieren. De jacht zorgt voor een ernstige verstoring van de natuurlijke leefgebieden van de niet-bejaagde soorten.

Een volwassen Ree heeft weinig te duchten van predatoren. Of het zouden loslopende honden moeten zijn. Jonge Reeën worden wel regelmatig het slachtoffer van de Vos Vulpes vulpes.

De Lynx Lynx lynx en de Wolf Canis lupus zijn andere mogelijke predatoren, maar komen in Vlaanderen en Nederland niet (of sporadisch) voor. 50 procent van de jongen overleeft het eerste levensjaar niet. De doodsoorzaken zijn vooral predatie, onderkoeling en uitputting.   

Waarschijnlijk sneuvelen er meer dieren door het verkeer en door landbouwmachines. Vooral jonge Reeën eindigen vaak in de messen van de maaimachine. In het verkeer sneuvelen er vooral veel dieren uit overbevolkte velden, waardoor de Reeën gaan zwerven. In alle Vlaamse provincies komen anno 2011 Reeën voor; men schat het aantal op ongeveer 20.000 dieren.

Reeën kunnen lijden aan diverse ziekten zoals longworm, longontsteking, actinomycose (abces in de keel) en keelhorzel. Teken worden vooral aangetroffen bij Reeën die verzwakt zijn omdat ze te weinig rust hebben, mede als gevolg van de recreatie-  én jachtdruk. De jachtlobby pikt gretig in op de toegenomen populaties, niet in het minst om te voldoen aan de vraag naar wildbraad in Vlaanderen. Een meer natuurlijke selectie als gevolg van de concurrentie die er na verloop van tijd ontstaat voor voedsel en rustgelegenheid, zou even goed bijdragen aan een stabilisering. Een natuurlijke selectie zorgt bovendien voor een eliminatie van de zwakste dieren.

De jacht op Reeën leidt bovendien tot onstabiele populaties. De oude en zwakke dieren houden zich schuil terwijl de jonge en onervaren reeën zich door het veld bewegen en worden geschoten. Jagers schieten heus niet alleen de zieke of verzwakte dieren. Er vindt dus een omgekeerde ‘natuurlijke selectie” plaats. Ook bij Reeën ontstaan er in jachtvrije gebieden zelfregulerende populaties overeenkomstig de natuurlijke draagkracht van het gebied. Het zijn vooral factoren zoals territorium, voedselaanbod, ziekten en predatie die zorgen voor een natuurlijke zelfregulatie en een correcte natuurlijke selectie.

Bovendien zorgt jacht op het Reewild voor een ernstige verstoring van de leefgebieden. Bossen worden vaak gebruikt voor zachte recreatie (wandelen, fietsen), ook in de periodes waarin er gejaagd wordt.

Er zijn nog nooit zoveel Reeën geweest, terwijl de bosgebieden elk jaar kleiner worden. Jagers schieten vrijwel alleen oude bokken. De territoria worden verdeeld onder verschillende jonge bokken die elk een kleiner territorium hebben. Er zullen dus meer Reeën zitten in een gebied dat vroeger werd gedomineerd door één bok. Dat leidt tot overpopulaties.

De ziekte van Lyme is een infectieuze aandoening die men kan oplopen door een beet van een besmette teek. Ongeveer 10 procent van de teken zijn besmet met de ziekteverwekkende kiem Borelia. Teken bevinden zich hoofdzakelijk in bossen, hoog gras, maar ook in stadsparken. Men heeft vastgesteld dat de ziekte van Lyme meer en meer voorkomt.

En dit zou volgens onderzoek mogelijk een gevolg zijn van de exponentiële toename van de Reeënpopulatie in Vlaanderen. Reeën zijn dragers van teken die de ziekteverwekker meeslepen (Universiteit Antwerpen, 1999). Het niet-bijvoeren en niet bejagen van populaties leidt automatisch tot een beperkte populatie. Factoren zoals territoriumgrootte, voedselaanbod, ziekten en predatie zorgen voor een natuurlijke zelfregulatie. Jacht draagt dus onrechtstreeks bij tot de verspreiding van de ziekte van Lyme.   

Reeën kunnen bij onvoldoende afrastering vraatschade toebrengen aan granen en vollegrondsgroenten. Bij fruitbomen kunnen ze vruchtknoppen afbijten en veegschade veroorzaken.

Home