NATUURLEXICON


Myrmecochorie


Wanneer mieren instaan voor de verspreiding van plantenzaden, spreken we van myrmecochorie.

Bepaalde planten hebben daartoe specifieke organen, de elaiosomen of mierenbroodjes, weten te ontwikkelen die de mier in ruil voor het transport van de zaden  krijgt. Bij een groot aantal plantengroepen, zoals Viola-, Ajuga-, Chelidonium-, Lamium-, Carex-, Luzula- en Anemone-soorten, is myrmecochorie een belangrijke verbreidingswijze van de plantensoort. Het mierenbrood is een klein, vleesachtig en wit aanhangsel van het zaad dat vooral uit proteïnen, suikers en vetten bestaat.

Vooral werksters van de geslachten Lasius, Myrmica en Formica zijn verzot op deze mierenbroodjes. Nadat de werkster zichzelf eventueel tegoed heeft gedaan aan het lekkers, brengt ze zaad en elaiosomen naar het nest.

Het zaad kan ook onderweg gedeponeerd worden. In het nest wordt het als zeer voedingsrijke maaltijd aan de larven en de koningin gepresenteerd. Eens het mierenbrood verorberd is, wordt de rest -het eigenlijke zaadje-, uit het nest verwijderd. Het blijft zonder elaiosoom kiemkrachtig en zal in de buurt van het mierennest kiemen. Naast een vlottere verbreiding biedt myrmecochorie voor planten nog een ander voordeel. In de buurt van mierennesten waar afval en dus ook van elaiosomen ontdane zaden gedeponeerd worden, accumuleren humus en minerale voedingstoffen zich.

Dit biedt de zaden dan ook een grotere kans op kieming en ontwikkeling tot een volwaardige plant. Vooral bij mierenkoepels aan de rand van bossen kan zo een verscheidenheid aan al dan niet myrmecochore planten gevonden worden.

Home