NATUURLEXICON


Moerassprinkhaan

Stethophyma grossum


De Moerassprinkhaan Stethophyma grossum houdt van de achteruitgaande plant Wilde Gagel Myrica gale en de zeldzame Beenbreek Narthecium ossifragum en komt voor in vennen, extensief beheerde, natte hooilanden, open zeggemoerassen, beekvalleien en langs rivieren. Deze sprinkhaan voedt zich onder meer ook met Pijpenstrootje Molinia caerulea en Riet Phragmites australis.

Sommige van de graslanden zijn droog in de zomer, maar in de winter zeer nat. Uitzonderlijk wordt de soort ook in natte heidegebieden aangetroffen. De sprinkhaan heeft een voorkeur voor beekranden met een hoge vegetatie.

De soort meet 2 tot 3,5 cm en heeft een groengele kleur. De onderkant van de achterpoten is rood.

Het mannetje kan zeer goed vliegen.

Het vrouwtje is soms paarsachtig gekleurd; het is plomp gebouwd en weinig mobiel.

Het mannetje maakt een opvallend knippend geluid dat lijkt op het tikken van schrikdraad. Het zingt om vrouwtjes te lokken. Het gezang is intenser wanneer de zon opkomt.

De eitjes worden in de bodem gelegd aan de voet van lage grassen.

Verdroging is voor deze soort een grote bedreiging.

Home