NATUURLEXICON


Libellen


De libellen (Odonata) behoren tot de insecten. Bij de libellen onderscheiden we de waterjuffers en de echte libellen (glazenmakers). Het zijn tamelijk grote insecten met een lang en slank achterlijf en met 2 paar vliezige, netvormig geaderde vleugels. De ogen zijn zeer groot, waardoor libellen een uitstekend gezichtsvermogen hebben.

Vooral de echte libellen zijn zeer snelle en wendbare vliegers. Libellen beschikken immers over rubberachtige aderverbindingen in de vleugels. De rijkelijk geaderde vleugels bestaan uit proteïnen en chitine. Op de plaats waar de adertjes elkaar kruisen, vormt zich soms een elastisch proteïne, dat resiline wordt genoemd. Dit maakt de vleugels zo flexibel.  

Hun poten dienen niet zozeer om te lopen, maar om vliegende insecten te vangen en vast te houden. Ze eten de buit in de lucht op.   

Om goed te kunnen vliegen, moeten libellen het warm genoeg hebben: een temperatuur in het borststuk van ongeveer 30 °C.  

Een mannelijke libel moet, voor hij copuleert, het sperma uit de testikels halen en naar het opslagzakje en in de penis brengen. Hij moet vervolgens een vrouwtje bij de kop of het borststuk grijpen en haar in de tandempositie vasthouden met grijporganen boven aan zijn achterlijf die precies passen op een speciaal schild op het borststuk of achter de ogen van het vrouwtje. Eenmaal in de tandempositie buigt het vrouwtje het uiteinde van haar achterlijf om haar vagina in contact te brengen met de penis van het mannetje. Het paar belandt dan in de kenmerkende hartvormige copulatiehouding. Het mannetje gebruikt de penis niet alleen om sperma over te brengen, maar ook om bij het vrouwtje eventueel sperma van eerdere paringen met andere mannetjes uit haar opslagorgaan te verwijderen. Het concurrerend sperma wordt op die manier weggeschraapt. Het vrouwtje loopt hierbij naargelang het geval vaak een geperforeerde kop of een doorboord huidpantser op.

Na de paring maken veel soorten zich niet los van elkaar, maar vliegen ze door in de tandemhouding. Het mannetje bewaakt daarbij het vrouwtje en blijft haar vasthouden terwijl ze de eitjes deponeert .    

De eitjes worden afgezet in staande of drijvende waterplanten, soms in takken die boven het water hangen, soms rechtstreeks in het water of soms in vochtige mospakketten op de bodem van tijdelijke plassen of aan de rand van vijvers.

Uit de eitjes komen larven die zonder popstadium overgaan in een adult.

De meeste soorten libellen leven ongeveer 1 jaar als larve. Sommige doen er 2 tot 5 jaar over voor ze als volwassen insect uitsluipen. 

De larven vervellen verschillende keren waarbij telkens meer kenmerken van het volwassen dier zichtbaar worden. Toch verschilt de larve nog sterk van de adult.

Libellen brengen als larve hun leven door in water. De larven brengen, afhankelijk van de soort, enkele weken tot enkele jaren van hun leven onder water door. Bij waterjuffers duurt dit enkele weken tot een jaar; bij de libellen één tot enkele jaren.

Libellenlarven jagen op het zicht en hebben dus helder water nodig. Ze zijn even roofzuchtig als volwassen dieren. Ze leven van waterdieren, zoals kikkervisjes, watervlooien en zelfs kleine vissen. De larven hebben geen popstadium zoals bij vlinders.

Meer nog dan de waterkwaliteit is de vegetatiestructuur in het water van belang. Deze beïnvloedt immers de schuilgelegenheid, de aanwezigheid van predatoren en de beschikbaarheid van voedsel. De libellen van stromend water worden vooral beïnvloed door de sedimentenstructuur op de waterbodem.

De volwassen libellen zijn sterk afhankelijk van de structuur van de vegetatie op het land en het landschap eromheen.

Een vegetatie met grote bulten of pollen van bijvoorbeeld russen biedt een goed microklimaat om te rusten. Met name extensief beheerde graslanden zijn geliefd bij libellen. De libellen houden zich er op op grashalmen die hoger zijn dan de omringende vegetatie en die ook niet te dik zijn, zodat ze met hun ogen de omgeving in de gaten kunnen houden.

Eenmaal volwassen leven de meeste libellen nog maar een week of drie, afhankelijk van het weer en de roofdieren die ze tegenkomen.

Libellen bevinden zich veel in de nabijheid van water, maar veel soorten zijn ook ver buiten het water te vinden. Libellen jagen op andere insecten, vooral vliegen en kleine vlinders die ze in de lucht vangen.

Vooral de libellensoorten die gebonden zijn aan schone, matig voedselarme wateren en stromend water, zijn de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Veel zuidelijke soorten nemen dan weer in aantal toe als gevolg van de klimaatverandering.

Algemeen moeten we toch vaststellen dat libellen een achteruitgang kennen door het grote aantal milieuverstoringen in hun leefgebieden.

De bescherming van libellen is niet alleen gewaarborgd door de instandhouding van de biotopen van de larven, maar er dient ook rekening te worden gehouden met de eisen die de volwassen dieren aan de omgeving stellen, bijvoorbeeld de plaatsen waar de vrouwtjes de eieren afzetten. Bescherming van libellen hangt grotendeels samen met de bescherming en sanering van watersystemen.

Libellen zijn, na de dagvlinders, de meest bedreigde diergroep.

Naargelang hun lichaamsbouw worden de libellen in een aantal groepen ingedeeld.

De beekjuffers worden gekenmerkt door hun metallisch glanzende lichaamskleuren. Daarbij hebben de mannetjes meestal nog metallisch zwartgroene of zwartblauwe vleugeltekeningen. De nimfen hebben tamelijk lange poten en voelsprieten. Aan het achterlijf hebben de nimfen 3 uitwendige kieuwbladen.  

De breedscheenjuffers bezitten afgeplatte en verbrede schenen aan de midden- en achterpoten. Deze schenen zijn aan beide zijden bezet met borstels. 

De bronlibellen hebben een geel-zwart getekend lichaam en heldergroene ogen, die elkaar maar op één plek in het midden van de kop raken.

De glanslibellen hebben vrijwel allemaal een donker-metaalkleurige grondkleur en heldere groene of blauwe ogen.

De glazenmakers hebben meestal een donker gekleurd achterlijf met een lichtere mozaïektekening. De grootste inheemse libellen behoren tot deze groep.

De korenbouten lijken op glanslibellen, maar missen de metallische grondkleur. 

Bij de pantserjuffers zijn delen van het lichaam groen metallisch tot koperachtig gekleurd, terwijl andere delen vaak wasachtig met een licht blauwe rijplaag bedekt lijken te zijn. De nimfen bezitten brede kieuwbladen met bijna rechthoekig van de hoofdader afbuigende zijaderen.

De rombouten bezitten duidelijk van elkaar gescheiden facetogen.

De waterjuffers onderscheiden zich door hun over het algemeen klein uitgevallen pterostigma (een opvallend gekleurde cel op de vleugels dat waarschijnlijk dient voor de fijnafstelling tijdens de vlucht). Het pterostigma omvat slechts één vleugelcel. Bij andere groepen is het pterostigma groter.

De verontreiniging, rechttrekking en intensief onderhoud van waterlopen is nefast voor onze libellen.

De verzuring van voedselarme en matig voedselrijke vennen op zandgronden is dramatisch voor libellen.

Verzuring van zwak gebufferde wateren (wateren die op zichzelf reeds naar de zure kant neigen) zorgt ervoor dat er aluminium vrijkomt in het water. De ademhaling van libellenlarven wordt negatief beïnvloed door een lage zuurgraad en een hoge aluminiumconcentratie.

De bekalking van verzuurde vennen teneinde de verzuring te neutraliseren geeft meestal troebeler water tot gevolg. Ook diverse verontreinigingen, baggerwerken en vermesting met als gevolg eutrofiëring van het water zorgen voor een vertroebeling van het water. Dit is zeer slecht voor de libellenlarven.

Anderzijds kunnen soorten die aangepast zijn aan een zuurdere omgeving zich uitbreiden. Bovendien komen er in sterk verzuurde vennen geen vissen meer voor, een factor die voor de larven ook gunstig uitvalt. Een aantal algemenere soorten kunnen zich hierdoor uitbreiden.

Maar bij een voortgaande verzuring zijn deze soorten toch gedoemd om te verdwijnen.

Door de grote toevoer van voedingsstoffen (eutrofiëring) van de oppervlaktewateren ten gevolge van de vermesting daalt de hoeveelheid zuurstof in het water. Libellen van voedselarme wateren moeten het onderspit delven ten voordele van de meer algemene soorten, die niet zo’n strenge eisen stellen.

Worden de waterlopen dan ook nog gekanaliseerd, dan wordt dit helemaal dodelijk voor de libellenlarven, want dan ontstaat op veel plaatsen een zo dichte plantengroei dat een stromende beek verandert in een stilstaande beek en de zuurstof in het water nog meer afneemt.   

Van een nogal groot aantal libellen is bekend dat ze verdwenen zijn door het droogvallen van het voortplantingsgebied. Het probleem van de verdroging van beekjes en vennen kan catastrofaal zijn voor een populatie.

Deze verdroging wordt nog versterkt door de toename van de warmere zomers als gevolg van de klimaatverandering.

Het afsterven van Veenmos-soorten Sphagnum species door verdroging is nefast voor het voorkomen van typische libellen van veengebieden.

Libellen van heide en vennen zullen gebaat zijn bij het afvissen van de waterloop waarin zij hun larvale stadium doorbrengen.

Exoten als de Zonnebaars Lepomis gibbosus kunnen de libellenpopulaties aanzienlijke klappen toebrengen.

Vissen zijn één van de belangrijkste vijanden van de larven van libellen. Wanneer natuurlijke plassen worden omgezet in visvijvers verkrijgt men onnatuurlijk hoge populaties vissen waardoor het aantal libellenlarven sterk afneemt. De populaties van veel zelfs algemene soorten libellen zijn hierdoor afgenomen. Het in gebruik nemen van plassen als viswater gaat bovendien dan vaak nog gepaard met het verwijderen van water- en oevervegetatie, waardoor larven minder schuilplaatsen hebben en er minder afzetmogelijkheden zijn voor de eileg. Zeldzamere soorten zijn om deze reden nog meer bedreigd.

De meest bedreigde libellen zijn vooral gebonden aan vennen en matig voedselrijke plassen en aan talrijke waterlopen die gekenmerkt worden door een goede waterkwaliteit en goede structuurkenmerken.

Door een opeenvolging van warmere zomers als gevolg van de klimaatverandering komen er sedert het eind van de twintigste eeuw een aantal soorten libellen (Zwervende Pantserjuffer, Vuurlibel, Kanaaljuffer, Kleine Roodoogjuffer, Zuidelijke Keizerlibel) noordelijker voor.

Home