NATUURLEXICON


Kolgans

Anser albifrons   


De Kolgans Anser albifrons is in Vlaanderen een talrijke wintergast (oktober tot april), vooral langs de kust en op de benedenloop van grote rivieren.

Het mannetje wordt tot 70 cm groot; het vrouwtje bereikt 65 cm. De spanwijdte bedraagt tot 165 cm.

De snavel van deze gans is roze met bij de volwassen vogels een witte vlek (kol) aan de basis, die doorloopt tot op het voorhoofd. De buik is zwart gestreept. De poten zijn oranje.

Jonge vogels hebben andere kenmerken. Ze missen onder meer de witte bles en zijn vrijwel niet gestreept.

Kolganzen komen vanaf oktober op akkers in uiterwaarden en op slikken en schorren voor. Ze overnachten op open water en keren ’s morgens in V-formatie naar hun voedselgebieden terug, dikwijls tientallen km verderop.

Het overgrote deel foerageert op grasland en daarnaast op akkerland (wintergraan, bieten, aardappelen, koolzaad en stoppelvelden).

De vlucht wordt gekenmerkt door de heldere “wiek-wiek-wiek”-roep.

Vanaf april trekken deze vogels naar hun broedgebieden in de Siberische toendra. Vooral in Frankrijk worden deze vogels vaak het slachtoffer van jagers.

Door de jacht worden Kolganzen voortdurend verontrust en opgejaagd, waardoor ze in de winterkou veel energie verspillen en dus extra veel moeten eten. De bij ons overwinterende ganzen moeten extra veel reserves opdoen, want in hun noordelijke broedgebieden is er op het tijdstip van aankomen nog maar weinig eetbaars te vinden. Mals jong gras oefent op deze vogels een grote aantrekkingskracht uit. De ganzen eten vooral ’s nachts.   

Home