NATUURLEXICON



BIJEN


Vroegbloeiende graslandbloemen bloeien vroeger en laatbloeiende graslandbloemen bloeien later in het jaar als gevolg van de klimaatverandering. Door dit uiteenschuiven van de bloei- en vruchtperiodes ontstaat er een periode in het midden van het seizoen waar er slechts weinig bloemen en vruchten voorhanden zijn. Dat kan belangrijke gevolgen hebben voor soorten die daarvan afhankelijk zijn, zoals bijen.

Als gevolg van de klimaatverandering hebben een aantal bijensoorten hun leefgebied noordwaarts verschoven.

Enkele bijensoorten doen het in Vlaanderen goed als gevolg van de klimaatverandering. Het gaat hier om zuidelijke soorten die door klimaatoparming hun areaal noordwaarts uitbreiden. Sommige van deze soorten kwamen ook vroeger in Vlaanderen voor in warme microhabitats zoals bijvoorbeeld kalkgraslanden, maar verdwenen door de aantasting van deze leefgebieden. Deze warmteminnende soorten duiken nu opnieuw op omdat het klimaat overal warmer wordt en ze dus niet meer beperkt zijn tot de specifieke warme microhabitats.     

Grote droogtes zijn voor bijen een probleem in verband met het aanbod van stuifmeel en nectar.

Sterke soortverschuivingen (bijvoorbeeld door invasieve soorten) kunnen voor een verandering in voedselaanbod zorgen.

Hommels raken bij te warm weer oververhit. Hommels hebben een voorkeur voor koelere klimaten. Ze houden hun lichaamstemperatuur constant op ongeveer 35 °C en kunnen zelfs bij koude of regenweer actief blijven. Verwacht wordt dat hommels erg te lijden zullen hebben onder de klimaatopwarming.    

Hommels transporteren tot 60 % van hun eigen lichaamsgewicht aan stuifmeel. Voor een volle maag nectar moeten ze 500 bloemen bezoeken.  

Pathogenen (bijvoorbeeld parasieten) kunnen zich anders gaan gedragen als gevolg van klimaatverandering. Dat kan gevolgen hebben voor de gastheersoorten.  


Blauwzwarte Houtbij

De Blauwzwarte Houtbij Xylocopa violacea is een zeer grote bij, met een snelle vlucht en een groot vliegbereik. Deze prachtige bij is een warmteminnende soort, die vaak wordt geïmporteerd met hout uit Zuid-Europa. Deze soort wordt dan ook vaak aangetroffen in de buurt van opslagplaatsen van hout.

Deze soort breidde zich de voorbije decennia tot in Vlaanderen uit.  

Volwassen mannetjes en vrouwtjes overwinteren en paren in maart- april. De vrouwtjes maken in het voorjaar een nest in dood hout. Deze bij kan worden gezien van eind maart tot half oktober. Voor deze bij is het van belang dat er voldoende dood hout in het leefgebied – ook in het stedelijk gebied- aanwezig is, zodat er voldoende geschikte nestplaatsen kunnen worden gevonden.


Breedbandgroefbij

De Breedbandgroefbij Halictus scabiosae is een zeldzame groefbij die voorkomt op bloemrijke graslanden op hellingen en rond groeves. Het is niet echt een stadssoort, maar werd toch reeds gespot in de Leuvense binnenstad.

Deze bij meet 12 tot 14 mm en vliegt van april tot in september in 2 generaties. De bij bezoekt verschillende bloemen en vertoont hierbij een voorkeur voor composieten. Deze bij nestelt in de grond en wordt in leem of zand, meestal op hellende oppervlakken zoals dijken, steilwandjes of groeven gegraven. De nestingangen kunnen zich ook tussen de kasseien van een oprit bevinden.  

Het eerste broedsel bestaat uit vrouwtjes en een aantal mannetjes. Die zorgen voor een geslachtelijke generatie, waarvan de vrouwtjes gezamenlijk overwinteren in het geboortenest.   

Deze soort breidde zich de voorbije decennia tot in Vlaanderen uit.  

De snelle stijging van het aantal waarnemingen in Nederland laat vermoeden dat deze stijging een gevolg kan zijn de klimaatverandering. Tot 2012 situeerden de waarnemingen zich alleen in Limburg; sindsdien zijn er meer en meer veel noordelijker en westelijker gesitueerde waarnemingen in Nederland.   


Donkere Tuinhommel

De Donkere Tuinhommel Bombus subterraneus is een waarschijnlijk uit Vlaanderen verdwenen hommel met een opvallend korte beharing. De laatste waarneming dateert van 1976 (Brugge). Het is niet uitgesloten dat de recente klimatologische veranderingen tot het lokale verdwijnen van deze soort hebben geleid. Het is een soort van open bloemrijke graslanden met heggen, houtwallen en bosranden. Hij komt niet voor in naaldbossen en stedelijke gebieden. Hij mijdt ook vochtige en zilte gebieden. In agrarisch gebied zoekt deze hommel brede, bloemrijke akkerranden en bermen op.

Deze hommel vliegt in één generatie van april tot september. Het nest wordt ondergronds gebouwd, gewoonlijk in oude zoogdiernesten maar er zijn ook zelfgebouwde nesten. Het nest kan zich tot 2 m diep onder de grond bevinden. De kolonie telt 100 tot 300 individuen.

De hommel bezoekt verschillende bloemen, maar vertoont een voorkeur voor lip-en vlinderbloemigen (lange tong). De hommel wordt op Boswilg, Gewone Brunel,  Hondsdraf, Bosandoorn, Rode Klaver, Veldlathyrus, Vogelwikke, Grote Kaardenbol en Beemdkroon gezien. De mannetjes hebben een voorkeur voor Knoopkruid en verschillende distelsoorten.    

De koninginnen hebben bij de opstart van een kolonie elke dag behoefte aan pollen van voldoende hoge kwaliteit. Rode Klaver is hiervoor een zeer geschikte stuifmeelplant.  

Deze soort wordt waarschijnlijk geparasiteerd door de Gewone Koekoekshommel.


Gehoornde Metselbij

De Gehoornde Metselbij Osmia cornuta komt van maart tot juni (nog) zeldzaam (2010) voor in allerlei biotopen, ook in stedelijke gebieden. Als nestgelegenheid worden bestaande holten in muren of dood hout gebruikt.

Het is een zuidelijke soort, die waarschijnlijk door de klimaatverandering oprukt naar het noorden.


Grote Bandgroefbij

De Grote Bandgroefbij Lasioglossum majus is een zeer zeldzame bij die in één generatie van eind april tot begin september vliegt in schrale graslanden, op dijken en op droge, ruderale plekken. De bij nestelt solitair in de grond.

De bij bezoekt bloemen van diverse plantenfamilies, maar heeft toch een lichte voorkeur voor composieten en lipbloemigen.  

Deze bij lijkt een klimaatsoort te zijn die de laatste jaren meer en meer in Vlaanderen – vooral in West-Vlaanderen- wordt gezien.  


Klimopbij

De Klimopbij Colletes hederae  is nog maar enkele jaren bekend in West-Europa (2010). De laatste jaren duikt deze soort meer en meer vanuit het zuiden op in onze streken. Deze bij wordt bij ons vooral in de stedelijke omgeving waargenomen, maar komt ook voor waar Klimop van nature voorkomt en steile zandwandjes aanwezig zijn.

Deze soort lijkt te profiteren van de warmere zomers van de laatste jaren. In stedelijke omgevingen, waar deze bij vooral wordt opgemerkt, is het doorgaans warmer dan in de omringende buitengebieden.    


Lapse Behangersbij

De Lapse Behangersbij Megachile lapponica komt vooral voor langs voedselarme bossen en op open plekken hierin. Men vindt deze bij ook op ruderale terreinen. De vrouwtjes nestelen in oude vraatgangen van andere insecten in dood hout. Ze verzamelen vooral stuifmeel van Wilgenroosje Chamaenerion angustifolium.

Deze bij wordt recent (2020) minder gezien. Deze soort kent een boreo-montane verspreiding, zodat de klimaatverandering hierbij een rol kan spelen.


Roodpotige groefbij

De Roodpotige Groefbij Halictus rubicundus is een algemene bij die vliegt van eind maart tot en met oktober. Deze groefbij bezoekt verschillende soorten planten en vliegt van eind maart tot begin oktober.

Deze groefbij komt voor op allerlei bodemsoorten en in allerlei open, droge biotopen zoals heidevelden, ruderale terreintjes, oeverwallen van rivieren, stadsparken, tuinen en grazige zomen van bossen.   

Het is een primitief-sociale groefbij die ondergronds nestelt, vaak in groepen, onder meer op zandpaden, tussen bakstenen of klinkers van opritten en in kale hopen klei. De eerste eitjes van een bevrucht vrouwtje, nadat dit overwinterde, leveren mannetjes en vrouwtjes op. De werksters verschillen weinig in grootte van de koningin en kunnen ook eieren leggen. Ze foerageren naar voedsel en maken en verzorgen de broedcellen. Uit de later gelegde eitjes van de koningin en van de werksters komen vrouwtjes en mannetjes die zich zullen voortplanten. De jonge vrouwtjes overwinteren. Het nest bestaat uit een hoofdgang waarlangs, direct aangesloten, de broedcellen liggen.

Deze bij kent een eerder noordelijke verspreiding en bij klimaatopwarming kunnen de aantallen van deze soort slinken in onze contreien.


Slakkenhuistubebij

De Slakkenhuistubebij Stelis odontopyga, een zeer zeldzame soort (gezien in Koksijde in 1954 en in De Panne in 2019) parasiteert bij de Gedoornde Slakkenhuisbij Osmia spinulosa. Deze zuidelijke soort is een tubebij die alsmaar meer oprukt naar het noorden en in de komende jaren waarschijnlijk meer zal opduiken aan de Vlaamse kust.  


Stadsmaskerbij

De Stadsmaskerbij Hylaeus punctatus is een zuidelijke bijensoort die als gevolg van de klimaatopwarming noordelijker gebieden opzoekt. Enkele exemplaren van deze soort werden in 2015 reeds in de stad Brussel gezien onder meer op een kerkhof, in een park en in een verruigde grasstrook langs een voetpad.   

Deze warmteminnende bij gedijt in onze streken goed in de stedelijke omgeving. De stad vormt een zogenaamde “hitte-eiland”, waarin de temperatuur enkele graden hoger ligt dan in het omliggende landschap.


Vierbandgroefbij

De Vierbandgroefbij Halictus quadricinctus is een zeldzame bij. De soort vliegt in één generatie van begin mei tot eind september (mannetjes vanaf half juni) vooral in droge graslanden, vooral kalkgraslanden. Het is een solitaire subsociale bij, want sommige vrouwtjes houden de broedcellen met jonge larven open. Na overwintering gaan de gepaarde vrouwtjes over tot het graven van een nest in de grond. In de zomer vliegt de nieuwe generatie uit. De moederbij leeft soms enige tijd samen met de nakomelingen. Enkel de gepaarde vrouwtjes van deze nieuwe generatie overwinteren. Deze overwintering gebeurt in de nesten waarin ze zijn geboren.

De bij is een polylectische soort met een voorkeur voor composieten (vooral distelachtigen). Men vindt de bij onder meer op Kruldistel Cirsium crispus.

Deze zuidelijke bij is de laatste jaren (2020) aan een opmars bezig waarbij ze waarschijnlijk profiteert van de voorbije warme, droge zomers.  


Zadelgroefbij

De Zadelgroefbij Lasioglossum rufitarse is een soort van open plekken in en nabij bossen en heideterreinen, bij voorkeur op een zandige bodem. De vrouwtjes nestelen in de grond en bezoeken bloemen van diverse plantenfamilies.

De soort heeft een noordelijk areaal en komt in Europa vooral voor in het noorden en in berggebieden. Mogelijk heeft de opwarming van het klimaat te maken met de achteruitgang die men thans (2020) vaststelt.


Home


- Dossier -

Klimaatverandering en de natuur


- Deel 5 -

Gevolgen voor de natuur in Vlaanderen:

- Bijen -

Terug naar de startpagina van dit dossier