NATUURLEXICON


 Kamsalamander  

Triturus cristatus


De Kamsalamander Triturus cristatus, ook Grote Watersalamander genoemd, houdt van diepe (1,5 m diep), kleine plassen verspreid in de graslanden. Het is de grootste Europese watersalamander. Hij kan tot 16 cm lang worden. De buik is geel tot oranje met grote zwarte vlekken. Het vlekkenpatroon verschilt van individu tot individu. Het mannetje heeft als watervorm een hoge gekartelde kam op rug en staart. Deze salamander heeft een tamelijk ruwe huid met wratjes die eigenlijk gifklieren zijn.

De voortplantingsplaatsen zijn veedrinkpoelen, bomputten, afgesneden rivierarmen, kleine vijvers, kleigroeven, relatief voedselrijke vennen of andere plassen met stilstaand water.   

Uit recent onderzoek is gebleken dat deze salamander een voorkeur heeft voor meerdere, dicht bij elkaar liggende poelen, die matig voedselrijk mogen zijn maar zeker niet te zuur. De soort is erg trouw aan zijn voortplantingspoel.

In het water moet er rijkelijk plantengroei aanwezig zijn. Een afwisseling tussen plaatsen met een dichte watervegetatie en stukken met open water (voor de balts) is optimaal. De mannetjes imponeren de vrouwtjes door met hun staart te wapperen op een open plek tussen de waterplanten. Op die manier worden hun geurstoffen verspreid.  

Beschaduwing van de poel is ongunstig. Het water moet bovendien 40 cm diep zijn en mag niet of slechts heel laat (vóór half augustus) op het seizoen droogvallen. Poelen die wel droogvallen kunnen gunstig zijn voor de Kamsalamander omdat de aanwezige vis dan verdwijnt, maar het droogvallen mag pas gebeuren vanaf het ogenblik dat de salamanders reeds aan land zijn gegaan.

De poelen moeten minstens 3 jaar oud zijn. Het is een kritische soort. In de voortplantingswateren is best geen vis aanwezig. Overstromende poelen riskeren door vissen gekoloniseerd te worden.

De Kamsalamander voedt zich met slakken, wormen, kleine waterdieren en kruipende insecten en hun larven. Ook zijn eigen larven en larven van andere salamanders eet hij.

De voortplantingsperiode valt tussen half april en half juli. De paring geschiedt in ondiep water. Het vrouwtje legt 50 tot 700 transparante eitjes afzonderlijk op waterplanten (vooral Mannagras, Vergeet-me-Nietje en Fonteinkruidsoorten). Na 2 tot 3 weken komen de jongen uit. De jonge dieren bezitten uitwendige kieuwen. Het zijn actieve diertjes die vaak in de waterkolom rondzwemmen en zich verschuilen tussen de vegetatie. Ze brengen ongeveer 3 maanden in water door en veranderen van gedaante (metamorfose).

De larven voeden zich met kleinere waterdiertjes (watervlooien, roeipootkreeftjes, insectenlarven, kleinere larven van andere amfibieën). Na 2 tot 3 jaar zijn de dieren geslachtsrijp.

De adulte Kamsalamander verblijft vooral op de bodem van de poel en brengt slechts weinig tijd door in de waterkolom. Hij overwintert vanaf november op het land onder stammen, stenen, mos of strooisel en trekt vanaf half maart naar het water. In zachte winters blijven enkele individuen permanent of tijdelijk in het water van de poel, of trekken al wat vroeger naar de poel.

De migratie tussen water- en landbiotoop gebeurt doorgaans in regenachtige nachten bij een vrij hoge temperatuur, langs lijnvormige, ruige stroken. De mannetjes arriveren gemiddeld een week vroeger dan de vrouwtjes. Open akkers, graslanden met dichte zoden en bebouwde terreinen worden gemeden, maar zijn soms onvermijdelijk. Bij de migratie wordt hoogstens een afstand van 1 km afgelegd; meestal echter slechts ongeveer 100 m. Gemetamorfoseerde larven verlaten de poel vooral in september. De poel mag dus niet (volledig) droogvallen. Op het land verschuilt de Kamsalamander zich onder meer onder hout, stenen of in muizenholen. Hij is enkel in de schemering en ‘s nachts actief. In de winter houdt hij zich schuil op vochtig, vorstvrije plekken. Een deel van de dieren overwintert in de poel zelf. Herstelwerken aan een poel waarin zich Kamsalamanders bevinden gebeuren dus best in de maand oktober, omdat de kans dan het kleinst is dat er zich nog Kamsalamanders in de poel bevinden.     

Volwassen Kamsalamanders vallen ten prooi aan tal van predatoren (watervogels, Blauwe Reiger, Bunzing, meeuwen, Ijsvogel, Waterhoen). De larven worden gegeten door libellenlarven, larven en adulten van de Geelgerande Waterroofkever Dytiscus marginalis en vissen.      

De Kamsalamander is zeldzaam geworden door de verminderde waterkwaliteit en door het verdwijnen van de paaiplaatsen. Hij maakt gedurende zijn hele leven gebruik van alle mogelijke kleine landschapselementen, zoals poelen, rietkragen, vochtige bosjes, hagen en houtkanten. Vooral de overgang van bos naar grasland geniet zijn voorkeur. De migratie van land- naar waterbiotoop en tussen voortplantingspoelen gebeurt veelal langs heggen, rijen knotbomen, rietkragen en perceelsranden met ruigtekruiden.

Deze salamander kan ruim 10 jaar oud worden.

Home