NATUURLEXICON


Hooibeestje

Coenonympha pamphilus   


Het Hooibeestje Coenonympha pamphilus behoort tot de aurelia’s. Deze nog algemeen voorkomende vlinder heeft een lengte tot 16 mm en een vleugelspanning tot 3 cm. Hij vliegt van mei tot eind september. De onderzijde van de achtervleugels is variabel gekleurd en heeft soms vaag 3 of 4 oogvlekken. De voorvleugels dragen bovenaan een oogvlek. Op de onderzijde van de voorvleugels is er een zwarte vlek met een wit middenstipje.

De vleugeltippen zijn voorzien van een vage, donkere vlek. De vleugels zijn geelbruin. Het vrouwtje is iets groter dan het mannetje.   

Deze vlinder heeft een voorkeur voor open, grazige plaatsen, vrij voedselarme droge graslanden, wegbermen, bosranden, zandige landwegen en heidegebieden. De vlinder houdt van een afwisseling van hoge en lage vegetatie. Soms wordt hij ook gezien in parken en tuinen.  

Er zijn meestal 2 overlappende generaties van mei tot eind juni en van juni tot eind september.

De vlinders zijn tamelijk honkvast en verplaatsen zich hoogstens tot 120 m ver. De mannetjes verdedigen een territorium en dulden geen mannelijke soortgenoten. De territoria zijn meestal gesitueerd rond bomen of struiken. Ook vrouwtjes die al gepaard hebben, verlaten het territorium.

De vlinders rusten vaak op grashalmen met de vleugels gesloten.   

De eitjes worden afzonderlijk afgezet op de waardplanten voor de rupsen.

Dit zijn verschillende soorten grassen, zoals Zwenkgras-soorten Festuca species, Struisgras-soorten Agrostis species en Reukgras-soorten Hierochloe species.

De rups overwintert.

Deze vlinder is vaak samen te zien met het Bruin Zandoogje Maniola jurtina.  

Home