NATUURLEXICON


Honingbij

Apis mellifera   


De Honingbij Apis mellifera is wellicht de bekendste bij. Deze bij kan het hele jaar door worden gezien.

De werkster heeft een geelbruin behaard borststuk. Het achterlijf is onopvallend en kan volledig zwart, oranje of zwart met een oranje bandering zijn. Op tergieten 3 tot 5 zijn er haarbandjes zichtbaar.

De koningin ziet eruit als een werkster maar dan met een sterk verlengd achterlijf.

Bij het mannetje raken de ogen elkaar boven op de kop. Het achterlijf is kort en breed.    

Deze bij wordt normaal gezien in allerlei biotopen gevonden, maar als zelfstandige, wilde soort komt ze vrijwel niet meer voor. Ze wordt door imkers gekweekt voor de honing. Tegenwoordig is deze bij een huisdier geworden, die nog moeilijk zonder de mens kan.  

De Honingbij vormt grote, meerjarige staten die tot 80.000 werksters kunnen tellen. De werksters worden gedomineerd door de koningin. Deze laatste houdt zich alleen met de ei-leg bezig.

Eind januari begint de koningin al met het leggen van enkele eitjes. De eierproductie wordt geleidelijk aan opgedreven, afhankelijk van de buitentemperatuur en het door de werksters aangebrachte voedsel.

Ze kan tot 1500 eitjes per dag leggen. Ze worden één voor één in zeshoekige, uit bijenwas opgetrokken broedcellen gelegd. De was wordt door klieren in het achterlijf aangemaakt en via het achterlijf afgescheiden. De cellen worden samengevoegd tot schijfvormige, verticaal hangende raten. De openingen van de cellen wijzen steeds naar buiten. De cellen aan de randen van de raat worden met honing (nectar in een bewerkte vorm) of stuifmeel volledig opgevuld als voorraad en met was overkapt.

Het stuifmeel dient als eiwitbron voor de jonge bijen. De nectar dient als basis voor de honing. De honing is bedoeld als wintervoedsel voor de bijen. In ruil voor de geoogste honing geven de imkers suikerwater aan de bijen, zodat ze op kracht kunnen blijven. Zonder deze bijvoedering zou het bijenvolk de hongerdood sterven of in de winter te veel verzwakt geraken.  

Een werkster produceert in haar leven ongeveer 1 gram honing. Voor een pot honing waren er dus miljoenen bloemenbezoeken nodig.

Als een werkster bloemen vol met nectar vindt, verzamelt ze de pollen op de achterpoten en vliegt ze terug naar de bijenkast.  De werkster wijst door middel van een ontwikkelde soort gebarentaal aan de andere werksters de weg naar geschikte voedselbronnen. Deze gebarentaal geeft niet alleen de richting aan van de voedselbron, maar ook de afstand.

Er wordt door de werkster namelijk een soort kwispeldans uitgevoerd. De werkster loopt hierbij in een soort 8-vorm over de honingraat. In het midden loopt ze een rechte lijn en kwispelt met het achterlijf. De werkster danst deze rechte lijn in een bepaalde hoek ten opzichte van de raat. Deze hoek is de navigatie die de andere bijen nodig hebben. Eenmaal buiten de korf gebruiken de bijen precies dezelfde hoek, maar dan ten opzichte van de zon als vliegrichting naar de bloem. Loopt de bij tijdens haar dans bijvoorbeeld 70 ° ten opzichte van de bovenkant van de raat, dan vliegen de bijen 70 ° ten opzichte van de stand van de zon.

Loopt ze recht naar beneden, dan moeten de bijen van de zon af vliegen. De bovenkant van de korf staat tijdens de dans dus symbool voor de stand van de zon.

Bovendien weten de bijen ook dat hoe langer de werkster kwispelt op de rechte lijn, hoe verder de voedselbron zich bevindt. Elke seconde staat grofweg voor een kilometer. Duurt de kwispelende lijn korter dan een seconde, dan is de nectarbron op minder dan 50 m afstand. Door de korte duur verdwijnt dan de lijn uit de dans en verandert de 8-vorm meer in een cirkel (rondedans).

Een tussenvorm tussen beide dansen is de sikkeldans. Dan bevindt de voedselbron zich tussen de 50 en 100 m ver weg.

De bijen houden daarbij nog eens rekening met de veranderende stand van de zon. Deze schuift namelijk elke vier minuten een graad naar het westen op.

Bijen kunnen UV-licht waarnemen en weten dus , ook in het donker, precies waar de zon staat. De bijendans zet de werkster aan om ook op zoek te gaan naar nectar.  

In het midden van de binnenste raat ligt het broednest met het bijenbroed.

De koningin werkt niet, maar heeft slechts de taak om eitjes te leggen. Een twintigtal jonge werksters omringen haar en voederen haar voortdurend met koninginnenbrij. Deze brij bestaat uit stuifmeel dat gekauwd en bewerkt wordt met een speciaal soort speeksel dat alleen de werksters tussen de zesde en twaalfde levensdag kunnen produceren. In de werkstercellen van het nest worden bevruchte eitjes gelegd, die uitgroeien tot werksters. In de iets grotere darrencellen worden onbevruchte eitjes gelegd, die uitgroeien tot darren. De eitjes komen na 3 dagen uit. De larve ontwikkelt zich in 6 dagen en verpopt zich in een met was afgesloten broedcel. Ongeveer 3 weken na de eileg komt een nieuwe bij uit de broedcel. Ze wordt eerst met een speciaal sap gevoed; vervolgens met stuifmeel en daarna met nectar.

De werksters doen al het werk: achtereenvolgens het schoonmaken van de cellen vooraleer er een eitje wordt gelegd, het voederen van de larven, het bouwen en schoonhouden van de cellen, het bewaken van het nest en het halen van voedsel. Ze brengen water, stuifmeel, nectar, hars. Een mengsel van speeksel en hars, propolis genoemd, wordt gebruikt om de kast af te dichten of er gedode indringers mee te omhullen. De werksters leven ongeveer 7 weken.

De darren zijn groter dan de werksters. Ze hebben geen angel. Zij hebben alleen maar de taak om een jonge koningin te bevruchten. De darren sterven na de bevruchting. Darren die niet hebben deelgenomen aan de bevruchting worden door de werksters verdreven. Eenmaal buiten de kast zijn ze ten dode opgeschreven, want ze kunnen zelf geen voedsel halen. Als ze in de kast blijven, worden ze door de werksters gedood. Men heet dit de darrenslacht.  

In het voorjaar worden er door de werksters een vijftal grote koninginnencellen gebouwd, meestal aan de rand van de broedraat.  Hierin ontwikkelen zich nieuwe koninginnen. De larven die moeten uitgroeien tot koninginnen krijgen een speciale voeding bestaande uit een sap waar nog een hormonaal supplement is toegevoegd. Nieuwe koninginnen komen al na 16 dagen uit de pop. Al een week voor de geboorte van de jonge koningin zwermt de oude koningin met de helft van het bijenvolk uit en gaat ze op zoek naar een nieuwe nestplaats. De koningin die het eerst uitkomt doodt de andere koninginnenlarven die uitkomen met een steek. Ze vliegt reeds een week na haar geboorte uit naar een verzamelplaats van darren. Ze paart er meerdere keren met verschillende darren en neemt vervolgens de rol van de oude koningin over. Ze kan 4 tot 5 jaar oud worden.   

In het vroege voorjaar, van zodra de buitentemperatuur minstens 12 graden Celsius bedraagt, vindt de zogenaamde “reinigingsvlucht” plaats. Hele kolonies doen dan tegelijk hun behoefte in open lucht. De bijen ontlasten zich instinctief niet in hun eigen kolonie en moeten dus de hele winter hun boodschap inhouden. Dit veroorzaakt dan vaak gele vlekken op onder meer geparkeerde voertuigen en tuinmeubilair. De gele kleur wordt veroorzaakt door de samenstelling van plantenresten en stuifmeel.  

De Honingbij staat erom bekend dat ze kan steken. Ze doet dit evenwel alleen als ze zich bedreigd voelt.

De LD-50 van het gif dat bij de steek kan worden toegediend bedraagt 2,8 mg per kg.

Het achterlijf van de Honingbij herbergt de inwendige gifklieren, het gifzakje waarin zich een voorraad gif bevindt. Aan het uiteinde van het achterlijf is een schacht aanwezig dat een uitstulpbaar steekorgaan bevat, de angel. De angel is in feite een omgebouwde legbuis. Bij veel vliesvleugeligen zoals hommels, bijen en wespen wordt de legbuis niet meer gebruikt om eieren af te zetten, maar dient deze alleen nog om te steken.

Omdat alleen de vrouwtjes een legbuis hebben, kunnen alleen zij steken; de mannetjes kunnen dit niet.

Aan het uiteinde van de angeldelen zijn weerhaakjes aanwezig, waardoor de angel zeer lastig te verwijderen is. Bij een steek wordt het vergif in de wonde gepompt en tevens worden er feromonen afgescheiden die een alarmerende werking hebben op de andere bijen. De bij vliegt vervolgens weg waarbij het steekorgaan van het achterlijf scheurt. Kort hierna sterft de bij aan de verwonding.

De gifklier blijft op het slachtoffer aanwezig en door contracties blijft deze gif inspuiten, ook nadat de bij al weggevlogen is.

Andere bijen in de omgeving pikken het alarmferomoon op, waarna ze allemaal zullen proberen te steken, dit als een natuurlijke reflex.

Het zijn vaak de wachterbijen die het nest bewaken die steken. Als een bij, die naar voedsel zoekt, zich bedreigd voelt, zal deze steken. Honingbijen zullen buiten de directe omgeving van het nest alleen steken als ze beklemd raken. Zowel de wachterbijen en de individuen die honing zoeken zijn allemaal oudere exemplaren.

De bijenkoningin draagt een angel zonder weerhaakjes. Zij kan dus meerdere keren steken.    

De steek van een Honingbij is pijnlijk. De steek zal zorgen voor jeuk en een zwelling ter hoogte van de steekplaats. Bij een steek in de mond, de tong of de keel, bij een bekende overgevoeligheid voor beten of steken en wanneer koorts of benauwdheid ontstaan, moet er zeker medische hulp worden ingeroepen.

Als eerste hulp kan er een ijsblokje of zeer koud water in de mond worden genomen om de zwelling tegen te gaan. Ook is het aangeraden om zo snel mogelijk de hulpdiensten te raadplegen wanneer er onmiddellijk na de steek symptomen van een anafylactische shock optreden, dit wil zeggen wanneer op een andere plaats van het lichaam dan de plaats van de steek, bijvoorbeeld aan de oogleden of lippen, huiduitslag of zwellingen optreden, wanneer er over het hele lichaam jeuk ontstaat, wanneer het slachtoffer onduidelijk gaat spreken, bang wordt, geestelijk in de war raakt, misselijk wordt of gaat braken, wanneer het slachtoffer extreem gaat hoesten, of een piepende en moeizame ademhaling heeft, een versnelde pols heeft of huiduitslag zoals galbulten (netelroos) over een groot deel van het lichaam vertoont. Een dergelijk allergische reactie op een insectensteek kan leiden tot bewusteloosheid en coma en is levensbedreigend.  

Na de steek is volgende handelswijze aangeraden:

Na een bijensteek moet allereerst de angel verwijderd worden. Dit kan door hem weg te schrapen met een vingernagel, een mes of een bankkaart. Gebruik geen pincet want drukken op de angel kan ervoor zorgen dat er nog meer gif in de huid vrijkomt.

Na het verwijderen van de angel kan het wondje worden gedesinfecteerd met jodium, alcohol of een ontsmettende zalf.

Indien men de angel niet zelf kan verwijderen dient men de hulp van een arts in te roepen.  

Was de plaats van de steek met koud water en leg er een schone, koude en vochtige doek op om de zwelling, jeuk en pijn tegen te gaan.

Verwijder knellende voorwerpen zoals ring, armband, polshorloge voor het geval er een hevige zwelling optreedt.

Breng het lichaamsdeel waar de steek zich bevindt lager dan het hart, dit om zo weinig mogelijk gif in de bloedsomloop terecht te laten komen. Het lichaamsdeel mag niet worden afgebonden.

Controleer de steekplaats de eerste 24 tot 48 uur regelmatig op tekenen van infectie zoals een toenemende roodheid, zwelling en pijn. Bij verergering van de toestand moet onmiddellijk medische hulp worden ingeroepen. Na de steek kan de jeuk worden verlicht met bijvoorbeeld menthol-houdende anti-jeukmiddelen. Pijn kan via pijnstillers worden verlicht. Men mag nooit een bij doden in de nabijheid van een nest, want bij bedreiging wordt een stof afgescheiden die de soortgenoten aanzet tot steken.  

Wanneer een hond wordt gestoken treedt er een plaatselijke, pijnlijke zwelling op, met een snelle invloed op de ademhaling, het zenuwstelsel en de bloedsomloop. Men kan de zwelling verminderen door een koud compres op de steekplaats te leggen.

In enkele gevallen kunnen ernstige overgevoeligheidsreacties ontstaan, die soms een dodelijke afloop kennen.

Bij een bijensteek is het aangeraden om een dierenarts te raadplegen voor het verwijderen van de angel of om ontsteking te voorkomen.

Bijen zijn van een uitzonderlijk groot belang voor de bestuiving van bloemen. Voor de mens zijn ze van grote waarde omdat ze zorgen voor de bestuiving van cultuurplanten. Onderzoeken hebben uitgewezen dat één derde van de voedingsgewassen rechtstreeks of onrechtstreeks afhankelijk zijn van de bestuiving door insecten, waarvan de bijen de grootste vertegenwoordigers zijn.

Indien de bijen zouden uitsterven, dan zouden meer dan 100.000 plantensoorten met haar verdwijnen.

Moesten de insectenbestuivers wereldwijd wegvallen, dan gaat 10 % van de wereldvoedselproductie verloren.

Een werksterbij bezoekt per vlucht honderden bloemen. In het volle seizoen worden wel 20 vluchten per dag uitgevoerd.

Zeer goede drachtplanten voor Honingbijen zijn Boswilg Salix caprea, Braam Rubus fruticosus, Sporkehout Rhamnus frangula, Winterbloeiende Heide Erica carnea, Brem Cytisus scoparius, Gewone Dophei Erica tetralix, Gewone Paardenbloem Taraxacum officinale, Wilde Liguster Ligustrum vulgare, Bont Kroonkruid Securigera varia, Grote Kattenstaart Lythrum salicaria, Wilde Marjolein Origanum vulgare, Zomereik Quercus robur (honingdauw), Geoorde Wilg Salix aurita, Hemelsleutel Sedum telephium, Wilgenroosje Chamaenerion angustifolium, Zoete Kers Prunus avium, Duinroos Rosa pimpinellifolia en Kruipwilg Salix repens.   

Nectar die het nest wordt binnengebracht bevat nog zo’n 80 % water. De nectar wordt in het nest door de bijen verschillende keren opgezogen, weer opgerispt en uitgestreken, waardoor telkens een gedeelte van het water uit de nectar verdampt.

Telkens worden er aan de nectar enzymen toegevoegd die de nectar geschikt maken voor opslag in de raten van het nest.

De warme kasttemperatuur van 35 °C in een bijenkast en het voortdurend waaieren van de bijen met de vleugels zorgen ervoor dat het water geleidelijk aan nog verder verdampt uit de nectar. Als de nectar nog slechts 17 tot 20 % water bevat, is hij honing geworden. De bijen vullen dan de honingcellen volledig en sluiten ze deze af met een wasdekseltje.

De aanwezigheid van open water is belangrijk voor de aanwezige kolonies van Honingbijen in een gebied; de werksters komen massaal van het water drinken om zo de temperatuur in hun kast naar beneden te halen.

De zogenaamde “verdwijnziekte” (Colony Collapse Disorder) onder de bijen heeft wereldwijd reeds heel wat slachtoffers gemaakt.

De oorzaken van deze verdwijnziekte zijn nog niet volledig uitgeklaard. Wellicht zullen deze oorzaken een complexe samenhang vertonen zoals een aantasting van de kolonie door parasitaire organismen zoals de Varroamijt aangevuld door een massale vergiftiging van de bijen als gevolg van het gebruik van milieugevaarlijke stoffen.

Tot overmaat van ramp worden chemische bestrijdingsmiddelen tegen parasieten als de Varroamijt in bijenkasten aangeprezen en verkocht door dezelfde chemische fabrieken die de chemische bestrijdingsmiddelen produceren, verantwoordelijk voor de globale vergiftiging van hele bijenkorven.

De opname van chemische bestrijdingsmiddelen verzwakken de werksters en vergiftigen de nectar. De bijen ontwikkelen hierdoor een verminderde weerstand tegen parasieten. Deze parasieten zijn er altijd geweest en zullen er altijd zijn. Bij elke diersoort komen er immers parasieten voor. Bij een voldoende sterke kolonie van bijen zullen deze parasieten in elk geval niet meer onheil aanrichten dan de vergiftiging door bestrijdingsmiddelen. Reeds decennialang en anno 2012 nog steeds gebruiken landbouwers en ook particulieren producten met een rampzalige impact op het milieu. Zolang de productie, de verkoop en het gebruik van deze gifstoffen toegelaten blijven, zullen er in onze natuur verdwijnziektes blijven optreden. Pas als zal blijken hoe rampzalig de gevolgen voor de mens uitvallen, zal men misschien de producten verbieden. Het grootste kwaad zal mogelijks al geschied zijn.

Bijen zetten de nectar geleidelijk om tot honing. Wanneer de nectar om één of andere reden met een milieugevaarlijke stof vergiftigd is, dan sterven er heel veel bijen want hetzelfde beetje nectar wordt telkens opnieuw verwerkt door verschillende andere bijen. Op die manier worden er honderden of duizenden bijen in het nest vergiftigd.

Aanvankelijk worden de eerste dode bijen door de werksters het nest uitgewerkt. Na enkele uren kan het hele nest reeds zijn vergiftigd. De dode bijen liggen dan verspreid in de bijenkast en in de onmiddellijke omgeving.  

De oorzaak van bijensterfte kan het bespuiten zijn met chemische bestrijdingsmiddelen in een straal van 3 tot 5 km rond de kast. Er zijn verschillende chemische bestrijdingsmiddelen die enorm giftig zijn voor bijen. Gevaarlijke concentraties van de gifstoffen steken in het oppervlaktewater, in de bloemennectar en ook in het stuifmeel van planten. Een aantal stoffen, zoals imidacloprid, beïnvloeden het oriëntatievermogen van de bijen en zijn dus op korte termijn ook dodelijk voor de bijenkolonie, want de noodzakelijke voedselbronnen worden door de bijen gewoonweg niet meer gevonden.

Dode vergiftigde bijen worden gegeten door vogels, maar ook door andere dieren, zoals muizen en worden op die manier opgestapeld in de voedselketen.  

Uit Amerikaans onderzoek (2013) is gebleken dat een massale bijensterfte kan worden veroorzaakt door een cocktail van pesticiden (onder meer fluvalinate en amitraz) en schimmelbestrijdingsmiddelen (onder meer de fungiciden chlorothalonil en pyraclostrobin) die worden aangewend bij de teelt van gewassen zoals appel, pompoen, komkommer en blauwe bessen. De combinatie van bestrijdingsmiddelen zorgt ervoor dat de bijen minder of niet meer resistent zijn tegen de parasiet Nosema ceranae, waardoor ze sterven. Niettegenstaande fungiciden zijn ontwikkeld om schimmels te doden en geen insecten, blijken ze dus toch dodelijk te zijn voor bijen. Bij landbouwkundig gebruik van insecticiden en fungiciden worden ook verschillende wilde bloemen in de omgeving besmet.   

Ook de vlieg Apocephalus borealis, die eitjes legt in de Honingbijen, kan een belangrijke rol spelen in de verdwijnziekte.

De oorzaken van de bijensterfte zijn velerlei: intensivering van de landbouw met als resultaat veel minder voedselbronnen (nectar en stuifmeel), introductie exotische parasieten en het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen. Parasieten als de Varroamijt Varroa destructor en Nosema ceranea vormen niet zo een groot gevaar als de bestrijdingsmiddelen.

De rol van de Honingbij als belangrijkste bestuiver van gewassen in land- en tuinbouw zal moeilijk kunnen worden overgenomen door een andere bestuiver; ook de hommelteelt is afhankelijk van door bijen verzameld stuifmeel.     

Het belang van de aanwezigheid en diversiteit van bestuivende insecten gaat natuurlijk verder dan het belang voor de landbouw en voedselvoorziening. Een rijke en bloemrijke natuur is van zeer groot belang, zowel voor de mens als voor de natuur zelf.

Het plaatsen van kasten met Honingbijen bijvoorbeeld op daken van kantoorgebouwen kan voedselgebrek veroorzaken bij wilde bijen. Beter is het om per gebied slechts een beperkt aantal bijenvolken te plaatsen om zo voldoende voedsel over te laten voor hommels en andere wilde bijen.

Bij restpopulaties van ernstig bedreigde bijensoorten is het beter om geen bijenkasten te plaatsen.

Uitgestrekte beukenbossen zouden in principe een thuis kunnen bieden aan wilde Honingbijen in Europa. Deze Honingbijvolken kunnen oude nestholtes van spechten (vooral deze van de Zwarte Specht) benutten. Omvangrijke holtes zijn namelijk nodig om een voldoende wintervoorraad honing aan te leggen om te kunnen overwinteren.

Home