NATUURLEXICON


Habitat


Een habitat omschrijft aan welke voorwaarden een gebied moet voldoen om er voor te zorgen dat één bepaalde planten- of diersoort er kan overleven. De habitat is het leefgebied van een bepaalde soort. Op die plaats zijn de gewenste biotische en abiotische factoren aanwezig voor die bepaalde soort.

Elk dier en elke plant heeft immers een eigen specifieke omgeving waarin hij of zij zich het meest thuis voelt.

De termen biotoop en habitat worden vaak door elkaar gebruikt.

Een biotoop is een beschrijving van een stuk leefgebied, zonder een bepaalde soort in het achterhoofd te houden.

Een habitat of ook leefgebied dient gezien te worden in relatie met de soort zelf. Het is een omschrijving van de hulpbronnen die een bepaalde soort nodig heeft, en dat is veel specifieker.

Voorbeelden van habitats kunnen zijn nectarplanten, dood hout, schors en poelen.

Bepaalde habitats kunnen ook een substituut zijn van de klassieke habitats. De Gierzwaluw Apus apus bijvoorbeeld plant zich bij ons niet voor op rotskliffen, maar op hoge gebouwen.

Een habitat van een soort kan bestaan uit verschillende biotopen. Amfibieën bijvoorbeeld hebben niet alleen een poel als biotoop, maar hebben ook een zomer- en winterbiotoop, meestal op het land.

Een zeer kleine habitat noemt men ook wel micro-habitat, bijvoorbeeld een oude eikenstronk als habitat voor het Vliegend Hert Lucanus cervus.

Samengevat kunnen we stellen dat een natuurlijke habitat een geheel natuurlijke of halfnatuurlijke land- of waterzone is met bijzondere geografische, abiotische of biotische kenmerken. Een habitat van een soort is een door specifieke abiotische en biotische elementen bepaald natuurlijk milieu waarbij de soort tijdens één van de fasen van zijn biologische cyclus leeft. Hiertoe rekenen we ook de woongebieden van een vogelsoort, zoals de rustplaatsen in de trekzones, de voortplantings-, broed- en foerageergebieden evenals de rui- en overwinteringsgebieden.


Home