NATUURLEXICON


Grauwe Klauwier

Lanius collurio


De Grauwe Klauwier  Lanius collurio  meet 18 cm en komt voor tussen april en september. Het mannetje heeft een opvallend zwart masker, een grijze kruin en stuit en een roodbruine rug. Het vrouwtje heeft vaalbruine donkergestreepte bovendelen. 

De bovensnavel van deze zeer zeldzame vogel bezit een gebogen, haakvormige punt en een grote hoorntand die perfect in een uitholling van de ondersnavel past. De snavel is daarmee goed aangepast aan het voedsel, dat vooral uit wat grotere insecten en bij gelegenheid ook uit kleine zoogdiertjes, hagedissen, huisjesslakken, amfibieën, spinnen en wormen bestaat. De prooien worden vaak op doornen, stekels of zelfs pinnen van prikkeldraad gespiest om ze gemakkelijker te kunnen bewerken.  

Hij heeft nood aan bloemenrijke ruigtes, heggen en struwelen met tal van insecten. Ook akkers die braak blijven liggen en houtkanten zijn zeer belangrijk, vooral houtkanten met doornstruiken. Ook stuivende duinen met een voldoende groot insectenaanbod zijn voor deze vogel van belang. De vogel prefereert dus duidelijk een rijke verscheidenheid aan landschapselementen. Hij gebruikt onder meer weipalen (met prikkeldraad) en dode takken als uitkijkposten om het voedsel te verzamelen (de zogenaamde sit-and-wait-foerageermethode). Hoe meer geschikte zitposten, hoe groter het gebied dat hij kan gebruiken om te foerageren.  

Het nest bevindt zich 1 tot 2 m boven de grond, goed verscholen in meestal doornachtig struikgewas. Van mei tot juli legt het vrouwtje 4 tot 6 eieren, die zij alleen bebroedt. Beide ouders voeden de nestjongen. De nestjongen worden enkel met insecten gevoerd.

De Grauwe Klauwier schuilt graag in Jeneverbes Juniperus communis. Bij vangsten van grote insecten worden deze gespietst aan prikkeldraad of op doornen. In West-Europa zijn de populaties de laatste decennia drastisch teruggelopen, vooral door het verdwijnen van broedgebieden door onder meer ruilverkaveling. Ook het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen zoals insecticiden hebben grotere insecten gedecimeerd.

De verruiging en verdroging van duinen, heide en hoogveengebieden zorgt voor een verminderd voedselaanbod.

Te vrezen valt dat de aanwas van jonge vogels te klein zal worden om levensvatbare populaties in stand te houden.  

Het is bij ons nog een broedvogel; hij trekt in voor en najaar door en weg. Hij overwintert in zuidelijk Afrika, maar jaagt ook wekenlang op insecten in de rustgebieden in Oost- en Centraal-Afrika.

Stuivend zand is belangrijk voor deze vogel. Dit zorgt er namelijk voor dat Helm en planten in de duingraslandjes verder landinwaarts verse wortels vormen. Deze wortels worden gegeten door de larven van de Junikever Amphimallon solstitiale en de kniptorsoort Melanotus punctolineatus.  Deze insecten zijn stapelvoedsel voor deze vogel. Het ontbreken van dynamiek in de duinen zorgt voor minder insecten. Onder overstoven Helm-plantjes blijken er volgens onderzoek veel meer larven van de Junikever voor te komen dan onder niet-overstoven plantjes.

Stuivend zand houdt de vegetatie kort, zodat de larven van de kevers beter bereikbaar worden voor deze vogel.  

Een gefaseerd maaibeheer van graslanden kan goede foerageermogelijkheden bieden aangezien dit een positief effect heeft op de insectenpopulaties.

Over het algemeen kan een op insecten (bijvoorbeeld dagvlinders) gericht beheer de soort ten goede komen.

Predatoren zijn de Zwarte Kraai Corvus corone en de Ekster Pica pica.  

Home