NATUURLEXICON


Glanzende Houtmier

Lasius fuliginosus


De Glanzende Houtmier Lasius fuliginosus meet 4 tot 7 mm. Het is een opvallend sterk glanzende, zwarte schubmier met een relatief grote kop en kleine ogen.  Deze mier heeft tussen het borststuk en het achterlijf een heel klein knoopje.

De soort komt wijd verspreid voor in droge bossen, langs bosranden en in tuinen.

Deze mier maakt enorm grote nesten, de zogenaamde “kartonnesten” van vermalen houtpulp, in holle bomen, waarvan de vorm wat lijkt op een spons.

Deze mier steekt veel energie in de nestbouw. Het nest wordt uitgeknaagd, bepleisterd, kunstmatig verhard en op temperatuur gehouden.

De werksters knagen holten in het hout en vullen deze op met een zwartachtige kartonmassa, die ze zelf produceren uit houtsplinters en aarde met toevoeging van secreten en suikerhoudende sappen en geholpen door de symbiose met de zwam Cladosporium myrmecophilum. Deze schimmel komt alleen voor in de nesten van deze mier en wordt door de mier in cultuur gehouden. De “suikermelk” halen ze bij bladluizen en ook schorsluizen. De lekkernij dient als voedsel voor de schimmel.

Schorsluizen zijn luizen met enorme stiletten waarmee ze door de schors de bastvaten van de boom aanboren om van de zoete sapstroom te drinken. De luizen zitten diep weg in de schorsspleten, buiten het bereik van mogelijke luizeneters. Het stilet van de Eikenschorsluis Stomaphis quercus is meer dan tweemaal zo lang als de lichaamslengte. Dit stilet zit zo stevig in de schors verankerd, dat ze die niet zomaar terug kan trekken. De werksters foerageren op allerlei bomen op verschillende soorten luizen.

De schimmel wordt als het ware 'geplant' op de akkers van de luizenmelk. Het dichte netwerk van schimmeldraden verdroogt uiteindelijk , hetgeen ervoor zorgt dat de wanden verharden. De houtmierschimmel zelf scheidt antibacteriële stoffen uit.

De nesten zien er een beetje uit als wespennesten en kunnen meters lang zijn en een volledige boomstam vullen. In onze duinen worden deze kartonnesten vaak in de bodem gemaakt uit zandpartikels en fungusdraden.

Een boom met een nest van de Glanzende Houtmier kan omvallen, uitscheuren of geveld worden. Omdat een deel van het nest ondergronds zit, wordt de kolonie toch niet volledig uitgeroeid. De werksters gaan dan op zoek naar een nieuwe nestgelegenheid of bouwen in het zand hun nest uit. Nieuwe nestgelegenheden kunnen ruimtes zijn waar het nest nieuw kan worden opgebouwd, zoals in kruipruimtes, schuurtjes, bunkers of soms spouwmuren. Vanuit kruipruimtes kunnen de werksters via de leidingen de woning binnen komen, waar ze als hinderlijk worden ervaren. Een nest kan ook worden gemaakt in een doodkist op een bomenrijke begraafplaats.

Bomen met een nest kunnen scheuren of omvallen, maar doorgaans geldt dat de nestbomen er, zelfs tientallen jaren nadat de kolonie is verdwenen, nog even gezond uitzien. Van zieke of rotte plekken is aan buitenkant van de boom niets te zien.

Het individuenrijke nest heeft holle ruimten met veel kamers en meerdere koninginnen.

Vanuit het nest vertrekken er verschillende “mierenstraten”.

Het voedsel bestaat immers uit zoete afscheidingen van bladluizen die vaak hoog in bomen worden bezocht. De terugkerende werksters hebben opgezwollen achterlijven vol met voedsel. De bladluizen worden niet alleen gemolken, maar soms ook gegeten door deze mier.   

De werksters leggen voor het foerageren geursporen aan en vooral op warme dagen kan het enorm druk zijn op deze 'mieren-autosnelwegen' (naar bijvoorbeeld bladluizenkolonies).

Deze soort wordt veelvuldig aangetroffen in heidegebieden en bossen, in struwelen en door de mens beïnvloede (verstoorde) terreinen.

Nieuwe nesten kunnen alleen worden gestart door een volk van parasietmieren, zoals bijvoorbeeld een volk van de Schaduwmier Lasius umbratus, over te nemen. Het is dus een hyperparasiet.

Een groep bevruchte vrouwtjes van de Glanzende Houtmier dringen het nest van de Schaduwmier binnen. De bevruchte vrouwtjes spelen de rol van koningin en worden door de Schaduwmierwerksters onmiddellijk verzorgd.

Na enkele dagen produceren deze “koninginnen” al eieren, die direct worden verzorgd. Na acht weken worden de eerste Glanzende Houtmierwerksters geboren. Als zij een derde van de populatie uitmaken, gaan ze de Schaduwmierwerksters bij hun koninginnen en broed verjagen. Geleidelijk aan worden de Schaduwmierwerksters geëlimineerd.

Het nest van de Schaduwmier wordt verlaten of omgebouwd. In de dichtstbijzijnde boom wordt dan een gangenstelsel, het eigenlijke nest, uitgeknaagd.

Schaduwmieren zijn zonder twijfel de meest voorkomende tijdelijke tussengastvrouwen. Zeer waarschijnlijk zijn ook de Wintermier Lasius mixtus en de Breedschubmier Lasius sabularum geregelde tussengastvrouwen.

De bruidsvluchten vinden plaats van juni tot september. De zwermvlucht start vanaf de top van de boom.

Deze mier investeert tijd en energie in de nestbouw en zal dus niet vlug verhuizen, zoals andere miersoorten die een nest bouwen onder stenen of tussen mos.

Indien de voedselbronnen in de buurt van het nest behouden blijven, dan zal deze soort decennialang op dezelfde plaats blijven. Pas na verschillende jaren (soms tot 30 jaar) sterft de laatste koningin en houdt de kolonie op te bestaan.

Het is mogelijk dat er nestafsplitsingen gebeuren, waarbij er zich naast het hoofdnest nog andere nesten van de Glanzende Houtmier bevinden, die elk bevolkt worden met een koningin, maar toch nog onderling verbonden blijven door mierenstraten met bijhorend onderling mierenverkeer.  

Deze mier is een competitieve soort en soms wordt broed geroofd bij andere grotere mierensoorten.

De werksters dringen massaal het nest van een andere mierensoort binnen en verspreiden daar (waarschijnlijk) een verdovende, in elk geval onaangename, gasvormige stof. De aanwezige werksters vluchten massaal het nest uit. Bij grotere nesten ziet men werksters vertraagd rondlopen. De Glanzende Houtmier-werksters dringen overal het nest binnen, pakken poppen en larven en brengen die naar hun nest. Dit zijn acties die dagen achtereen kunnen aanhouden, tot er zich in het beroofde nest geen poppen of grote larven meer bevinden. Daarna keren de werksters van het beroofde nest terug. Ze hebben dan tijdelijk op de vlucht bijeen gezeten op enkele meters afstand van hun nest. De beroofde werksters starten meestal na de aanval een nieuw nest op, dat doorgaans kleiner zal zijn dan het vorige.

De poppen worden niet als voedsel meegenomen, maar de uit de poppen opgekweekte werksters worden gehouden als slaven.

De geplunderde nesten kunnen nesten zijn van de Grauwzwarte Renmier Formica fusca, de Gewone Steekmier Myrmica rubra, de Zwartrugbosmier Formica pratensis of de Wegmier Lasius niger.

De kortschildkever Zyras funestus leeft in symbiose met deze mier.

De Breedgerande Glanskever Amphotis marginata komt voor in de buurt van de nesten van deze mier, waar hij bij de mieren bedelt om voedsel (commensalisme).

De larven van de Bosknikspriet Microdon analis (zweefvlieg) leven in de nesten van deze mier (ook van de Bloedrode Roofmier Formica sanguinea).

Ook de bastaardschorpioen Chernes vicinus leeft in de nesten van deze mier.

Home