NATUURLEXICON


Gewone Oorworm

Forficula auricularia   


De Gewone Oorworm Forficula auricularia heeft volledig ontwikkelde achtervleugels die opgevouwen worden en iets onder de rudimentaire voorvleugels uitsteken. Deze soort wordt tot 16 mm lang.

De tangen die het mannetje aan het achterlijf draagt zijn zeer variabel van lengte, namelijk 4 tot 9 mm en sterk gebogen. De tangen zijn aan de binnenzijde bezet met meerdere tandjes. De tangen van de vrouwtjes lopen parallel. Alleen de puntige uiteinden kruisen elkaar. Deze tangen worden gebruikt om de vleugels op te vouwen.

Deze oorworm komt vrijwel overal algemeen voor onder allerlei afval, stenen, molm, vergane bomen en dikwijls in bloemen. Hij voedt zich met plantendelen en zachte insecten, zoals bladluizen.

Reeds in de winter legt het vrouwtje een vijftigtal eitjes in een holletje in de grond.

Ze vertoont broedzorg en voorkomt onder andere dat de eieren beschimmelen door het legsel bijna onafgebroken schoon te likken. Wekenlang keert ze de eitjes en gaat ze belagers te lijf.  

De jongen worden aanvankelijk door de moeder gevoerd met voorverteerd voedsel en zoeken nadien ook in de buurt naar voedsel, maar keren steeds weer naar de moeder terug.

Men kan het hele jaar door volwassen dieren en jongen aantreffen.  

Na de tweede vervelling gaan ze hun eigen weg. De Gewone Oorworm kan vliegen, maar doet dit zelden. Het is een nachtdier. Deze soort eist een bepaalde vochtigheid.

Het is een kosmopoliet, die voor de mens volkomen ongevaarlijk en onschadelijk is.

Home