NATUURLEXICON


Generatieve voortplanting


Planten kunnen zich op twee manieren voortplanten. Bij de generatieve of geslachtelijke voortplanting gebeurt de vorming van nakomelingen door middel van zaad of door middel van sporen. Men noemt deze manier van voortplanting geslachtelijk omdat bij de vorming van het zaad of sporen de beide geslachten een rol hebben gespeeld. De andere manier van voortplanting is de vegetatieve voortplanting.

Het voordeel van generatieve voortplanting is dat het bij de kruisbestuiving mogelijk is om genetisch materiaal uit te wisselen. Bij deze manier van bestuiving komt het stuifmeel terecht op de bloem van een andere plant. Hierdoor erven de nakomelingen eigenschappen van beide ouders. Als de plant aan zelfbestuiving of buurbestuiving doet, komt het stuifmeel terecht op de stempel van dezelfde bloem of op de stempel van een andere bloem van dezelfde plant. De mannelijke en vrouwelijke delen bevinden zich dan op éénzelfde plant. Er treedt dan geen uitwisseling op van genetisch materiaal, toch kunnen de jonge plantjes zeer verschillend zijn.
Varens vormen geen bloemetjes. Toch doen ze aan generatieve voortplanting. Aan de onderkant van het blad zitten geen zaden maar sporen. Deze sporen zorgen via een tussenstop voor de generatieve voortplanting.

Bloemen spelen een grote rol bij de geslachtelijke voortplanting. Ook bomen dragen bloemen. Het mannelijk voortplantingsdeel van de bloem is de meeldraad. In de helmknopjes op de meeldraad bevinden zich de stuifmeelkorrels. Het zijn de mannelijke voortplantingscellen of zaadcellen. De stamper is het vrouwelijk voortplantingsdeel van de bloem. In het vruchtbeginsel van de stamper zitten de zaadbeginsels. In elk zaadbeginsel ontwikkelt een vrouwelijke voortplantingscel, de eicel. Bij tweeslachtige bloemen zijn zowel de mannelijke als de vrouwelijke voortplantingscellen aanwezig.

Om zich voort te planten, moeten de stuifmeelkorrels op een of andere manier op de stempel van de stamper terechtkomen. Dit gebeurt door de bestuiving. Insecten of de wind kunnen helpen bij het vervoeren van de stuifmeelkorrels. Wanneer de stuifmeelkorrel op de rijpe stempel van een bloem van dezelfde plantensoort terechtkomt, zal deze zwellen en een stuifmeelbuis vormen die doorheen de stijl naar het vruchtbeginsel groeit. De zaadcel met daarin de kern bevindt zich vooraan in de buis. Via een opening, het poortje, dringt de zaadcel het zaadbeginsel binnen. In het zaadbeginsel versmelt de kern van de zaadcel met de kern van de eicel. Dat is de bevruchting. In het vruchtbeginsel ontstaat de bevruchte eicel of zygote.

Na de bevruchting verdorren de kelkbladeren, kroonbladeren en meeldraden en vallen ze meestal af. Het vruchtbeginsel groeit uit tot een vrucht. De bevruchte eicel wordt een kiem, waaruit een nieuwe plant kan groeien. Het zaadbeginsel groeit uit tot zaad. Het zaadje zal beginnen te kiemen wanneer er voldoende vocht en warmte is. Het worteltje groeit naar beneden en het stengeltje en de blaadjes naar boven. Het kiemplantje voedt zich eerst met reservevoedsel van de zaadlobben. Daarna verschrompelen deze en moet het plantje zelf voedsel vormen door middel van de fotosynthese.

Home