NATUURLEXICON


Geluidshinder


Geluidshinder

Recreatiedruk



Geluidshinder

Bossen, natuurgebieden en andere groengebieden, en zelfs reservaten worden niet of slechts weinig gevrijwaard van constante geluiden zoals deze van het spoor-, weg- en vliegverkeer. Vaak worden natuurgebieden doorsneden door snelwegen, autowegen of spoorwegen. Er is bijna geen natuur meer te vinden waar het simpelweg stil is. De invloedssfeer van een geluidsbron reikt hoogstens een paar kilometer ver, maar alle geluidsbronnen samen overlappen zowaar het hele grondgebied.

Bij insecten is het meestal zo dat de soorten enkel de geluiden horen van soortgenoten. Reptielen horen niet, maar interpreteren bodemtrillingen. Vooral zangvogels worden door geluidshinder benadeeld doordat ze harder moeten zingen om een wijfje te bekoren.   

Stiltegebieden zijn zeer schaars geworden. Complete stiltegebieden, dit zijn gebieden zonder menselijke geluiden, zijn niet meer mogelijk.

Het gezang van Koolmees-mannetjes Parus major in een stedelijke omgeving klinkt volgens onderzoek van de Universiteit van Leiden anders dan dat van hun soortgenoten van het bos. Om het lage gebrom van het stadsverkeer te overtreffen, weren de Koolmezen lage noten uit hun gezang. Wat overblijft zijn de hoge noten, die gemakkelijk te onderscheiden zijn van het omgevingsgeluid. Bovendien zingen de vogels in de stad heel wat sneller. Ze voeren het tempo van hun lied op en houden de pauzes tussenin kort. In een luide omgeving is de kans groter dat een signaal doorkomt als het kort is en veelvuldig wordt herhaald.  

Als maatregel tegen de storende geluidsinvloeden kunnen bufferzones worden gecreëerd tussen natuurgebieden en verstedelijkte gebieden en tussen wegen en natuurgebieden. Er kunnen ook geluidsschermen worden aangebracht.

In gevoelige periodes, voornamelijk de broedtijd en de periode dat er jongen zijn, moet verstoring zoveel mogelijk vermeden worden. Ook beheerswerken moeten in die periodes tot een minimum beperkt worden.

De industrie zou meer geluidssaneringen moeten doorvoeren op basis van de verplichting om stillere machines en processen te gebruiken en om geluidsisolerende maatregelen te treffen. Ook een aanpassing van vliegroutes kan bijdragen tot een milder geluidsklimaat.

Stiltegebieden zouden beschermd moeten worden. Een stiltegebied is een gebied van minstens 1 vierkante kilometer waarin de geluidsbelasting door toedoen van menselijke activiteiten zo laag is, dat het ervaren van de in het gebied heersende natuurlijke geluiden niet of nauwelijks wordt verstoord.  

Het gebruik van veldkanonnen in de landbouw, specifiek bedoeld om vogels weg te houden van de gewassen, blijkt niet zo efficiënt te zijn als landbouwers denken. De knal van veldkanonnen zou eenvoudig vervangen kunnen worden door het afspelen van roofvogelgeluiden.

Stiltegebieden zijn de uitverkoren plek voor bijvoorbeeld Kraanvogels Grus grus. Ze strijken rond november vaak neer op een ruige en vaak doodstille vlakte om een tussenstop te maken op hun trektocht van Scandinavië naar Afrika. In het voorjaar kunnen ze dit opnieuw doen als ze terugkeren naar hun broedgebieden in Noorwegen, Zweden, Finland, Rusland en noordelijk Oost-Europa. Het zijn zeer schuwe vogels, die wellicht vaker bij ons zouden broeden, mochten er voldoende rustige en uitgestrekte moerasgebieden zijn. 500 jaar geleden kwam deze vogel nog algemeen in onze streken voor.  

Zangvogels  met een territorium langs wegen blijven vaak ongepaard. Als een vogelmannetje zingt, dan betekent dit dat het over een territorium beschikt en dat er dus aan broeden kan worden gedacht omdat een eigen territorium voedsel voor de jongen betekent. Bij Koolmezen is vastgesteld dat ze in een stedelijk milieu harder moeten zingen dan hun soortgenoten om nog redelijk contact te kunnen maken. Hetzelfde werd vastgesteld bij stedelijke Zanglijsters Turdus philomelos.

Ook roofvogelmannetjes krijgen bij een oorverdovend verkeerslawaai minder reactie op hun liefdesroep door de vrouwtjes. Deze beoordelen de kwaliteit van het mannetje aan zijn zang. Hoe luider en hoe langer een lied, hoe meer potentie het mannetje wordt toegeschreven.

Voor een aantal vogels lijkt lawaai niet echt een stoorfactor te zijn. Voorwaarde lijkt wel dat het lawaai geregeld moet zijn, zodat men van aanpassing moet kunnen spreken. Onverwachte geluiden schrikken vogels wel nog af.

Er worden nesten gemaakt in de steden onder spoorbruggen, viaducten, in kerktorens met klokkenspelen, kortom overal waar lawaai wordt gemaakt. Mogelijks heeft de afwezigheid van roofdieren hier mee te maken. In Nederland is een geval beschreven van broedende Haviken Accipiter gentilis nabij een schietbaan voor zwaar geschut. Denken we verder aan de grote meeuwenkolonies op of nabij vliegvelden.

Diverse studies geven aan dat wanneer een verstoringsbron geluid produceert, het verstorende effect vele malen groter is dan bij vergelijkbare bronnen die geen geluid produceren. Geluid is dus een belangrijke factor in het al dan niet optreden van verstoring.

Grondbroeders onder de vogels, die hun nest op of zeer laag boven de grond bouwen, zoals de Boomleeuwerik Lullula arborea, de Fitis Phylloscopus trochilus, de Tjiftjaf Phylloscopus trochilus en de Tuinfluiter Sylvia borin zijn heel gevoelig voor wandelaars in bossen. Ook loslopende honden zijn een verschrikking voor grondbroedende vogels. Vogels beschouwen honden als een groter gevaar dan mensen.

Uit een Nederlandse studie verschenen in Behavioral Ecology (2012) blijkt dat vogels, en dan vooral watervogels, massaal op de vlucht slaan als op oudejaarsavond om middernacht vuurwerk wordt afgestoken. De paniekreactie lijkt het grootst in waterrijke gebieden die zich in de buurt van dichtbevolkte agglomeraties bevinden.

Een uur vluchtend vliegen is op zich niet erg voor een vogel, maar dat is het wel in koude, stressvolle omstandigheden. Kleinere vogels verliezen in de winterperiode tot 10 procent van hun lichaamsgewicht in een koude nacht. Opschrikken, het rondvliegen in rook, donker of mist en een verstoring van de slaap kost de vogels veel energie.

Een dergelijke schrikreactie ligt mogelijks aan de basis van massale vogelsterfte na de jaarwisseling die soms wordt gerapporteerd, zoals in 2012 in Bebee (Arkansas) met duizenden Epauletspreeuwen Agelaius phoeniceus. Het opschrikken heeft in elk geval een negatieve invloed op de conditie van de vogels en anderzijds kunnen vogels, die ’s nachts in paniek rondvliegen, in botsing komen met obstakels.  

Zeezoogdieren zoals Bruinvissen Phocoena phocoena, dolfijnen en zeehonden hebben een zeer goed ontwikkeld gehoorsysteem dat ze gebruiken als communicatie- en oriëntatiemiddel. Door geluiden te produceren en op te vangen, vinden ze een partner of een prooi en merken ze soortgenoten op en gevaar.

Een walvisvrouwtje kan tot 150 km verderop een mannetje horen.

Via echolocatie, dit is het uitsturen van een geluidssignaal en dit door de weerkaatsing terug opvangen, bekomen ze de juiste info.

Geluiden die door mensen worden geproduceerd overstemmen de natuurlijke geluiden, waardoor de zeezoogdieren verstoord raken.

Met name Bruinvissen zijn zeer gevoelig voor deze stoorgeluiden. Wetenschappers hebben een maximum grenswaarde van 100 decibel (dB) vastgesteld. Boven die waarde raken Bruinvissen verstoord. Een zeeschip produceert 150 dB. Dolfijnen blijken bestand te zijn tegen 200 dB.

De sonar van marineschepen veroorzaakt schade aan de oren van dolfijnen, tot bloedens toe. Het gehoor van dolfijnen is goed ontwikkeld en niet selectief.

Ook bij andere walvisachtigen werd vastgesteld dat ze door het opnemen van sonarsignalen met een signaal tussen 1 en 10 kHz de Caissonziekte kunnen oplopen. Het bloed vult zich dan net luchtbelletjes. Naast pijn en orgaanschade krijgen ze een algeheel gevoel van desoriëntatie zodat ze ergens willekeurig aanspoelen.   

Walvisachtigen, waaronder de Bruinvis, hebben het in het zuidelijke deel van de Noordzee moeilijk. Het dierlijk plankton en de kwaliteit ervan nemen af, waardoor vislarven minder goed groeien. Het aantal vissen daalt, zodat de walvissen hun gebied gaan verschuiven naar voedselrijkere oorden.  

Andere storende geluidsbronnen op zee zijn de werken op olieplatforms. Oliemaatschappijen gebruiken luchtkanonnen om naar olie of gas te zoeken. Deze produceren zeer luide knallen.

Ook geluidsbronnen die tijdens de visvangst worden gebruikt om dolfijnen te verjagen, zodat ze niet in de netten verstrikt raken, produceren 150 dB. Dit is een te hoog geluid voor Bruinvissen en dolfijnen.

Windmolens op zee produceren onder water net zoveel geluid als een zeeschip. Windmolenparken in zee zorgen dus voor een ernstige verstoring van het geluidsklimaat van zeezoogdieren. Het winnen van “schone energie” leidt dus tot een akoestische vervuiling.

Het heien van de funderingen voor windmolenparken produceert een geluidsniveau van 260 dB. Onder water ontstaat zo’n druk dat de zwemblaas van vissen explodeert en de vissen dus sterven. Zeezoogdieren zullen van het geluid wegvluchten.

Maatregelen die kunnen worden getroffen zijn het omleggen van scheepvaartroutes, het opleggen van geluidsnormen voor zeeschepen, het gebruik van de zogenaamde “airguns” door oliemaatschappijen verbieden.


Recreatiedruk

De laatste jaren is de recreatie in de vrije natuur zeer populair geworden. In een groene omgeving kun je inderdaad afstand nemen van de drukte van het dagelijkse leven en inspiratie opdoen. De natuur wordt een aantrekkelijk decor voor het beoefenen van tal van buitensporten. Door de toename van de vrije tijd en ook wel de algemene toename van de welvaart in het algemeen sedert de tweede helft van vorige eeuw is deze recreatieve betekenis van de natuur sterk gegroeid.  

Maar elke vorm van geluidshinder en elke vorm van recreatie heeft zijn impact op de natuurwaarden waarin de mens zich begeeft.

Onder verstoring verstaan we alle reacties van gedragsmatige of fysiologische aard als gevolg van de aanwezigheid van mensen.

Wandelen en fietsen zijn uiteraard de minst verstorende vormen, maar de laatste decennia zijn daar een pak meer verstorende recreatievormen bijgekomen. We denken hierbij aan oriëntatielopen, mountainbiking, jetski, karting, motorcross, 4 X 4-rijden, parapente, ULM-vliegen, sportvliegen, deltavliegen, stijgparachutisme, kleiduifschieten en ruitersport.

Vanaf de jaren 1980 begonnen commerciële organisaties zich met de natuursporten bezig te houden. Deze sterk gestegen deelname aan natuursporten leidde tot een serieuze druk op de natuur en kan soms zelfs een bedreiging vormen voor de natuur. De bestaande natuurgebieden worden steeds meer ingericht in functie van een maximale natuurwaarde terwijl er in de resterende open ruimte steeds minder sprake is van natuur. Steeds meer mensen gaan dus op zoek naar steeds minder natuur. Bovendien is het verschil in natuurwaarde tussen de eerder beperkte oppervlakte natuurgebied en de andere open ruimte te groot. De resterende ruimte is meestal privaat, grootschalig landbouwgebied of jachtgebied, en dus meestal ontoegankelijk. Dat leidt tot conflictsituaties. Het aanvankelijk doel van het natuurgebied –het behouden van een biodiversiteit in een unieke ecotoop- botst met de nieuwe betekenis die men aan het natuurgebied toekent: een ruimte voor ontspanning, rust, avontuur of actie.

Een mountainbiker die dwars door een bos rijdt, beschadigt de natuur doordat planten worden platgedrukt en wortels van bomen worden beschadigd. De bredere banden van de mountainbike maken diepe sporen in de bodem. Door hard te remmen wordt het bodemoppervlak verplaatst. Daardoor neemt de bodemerosie toe.

De grotere recreatieve druk op bossen heeft een aantal negatieve gevolgen, zoals het ontstaan van sluikpaden, de beschadiging van fauna en flora, bodemerosie, bodemverdichting en bodemvervuiling.  

Recreatie in de vorm van lopen, paardrijden, crossen, mountainbiken, e.d. zorgt voor een verstoring van de leefgebieden van reptielen. Onrechtstreeks wordt de vegetatie ook vernield. De belangrijkste reptielrijke gebieden zijn niet toevallig de minst verstoorde. Militaire domeinen herbergen veel soorten door hun uitgestrektheid, hun relatieve rust en hun ontoegankelijkheid.

Intensieve fietsrecreatie in natuurgebieden heeft een zeer negatieve impact op reptielen. Bij een onderzoek (Jansen-1998) werden op 2 jaar tijd 212 dode reptielen gevonden in Nationaal Park de Meinweg in Nederland. Bij het uitstippelen van fietsroutes in reptielenrijke natuurgebieden wordt best met dit gegeven rekening gehouden.

Natuurbeheerders gaan steeds vaker wandel- en fietspaden afsluiten. Verstoring van grondbroedende vogels, versnippering, en een lange lijst van doodgetrapte of doodgereden dieren zijn de voornaamste argumenten hiervoor. Wandel- en fietspaden lopen vaak langs de randen van verschillende types natuur, bijvoorbeeld op plaatsen waar bos overgaat in heide. Zulke overgangen zijn aantrekkelijk voor de recreant, maar zijn evenzeer van belang voor dieren, omdat ze vaak rust vinden in het bos en voor hun voedsel in het open veld terechtkunnen. Op zulke plaatsen versnipperen wandel- en fietspaden, en ook ruiterpaden, de natuur. Ze betekenen een verstoring voor dieren die van het ene leefgebied naar het andere trekken. Tijdens die trektochten vallen dan ook geregeld verkeersslachtoffers.

Drassige gebieden zonder wandelpaden zijn recreatief niet bijster interessant, maar de natuur krijgt er wel vrij spel, hetgeen tot prachtige resultaten leidt.

Helm Ammophila arenaria is een duinplant, die in dichte pollen groeit. De plant wordt als bodemversteviger ook aangeplant in stuifzandgebieden in het binnenland. De plant lijkt sterk, maar is uiterst kwetsbaar en slaat niet zo gemakkelijk aan. Het wortelstelsel is zeer uitgebreid en vertakt, maar als de plant knakt, sterven ook de wortels langzaam af en verliest het zand opnieuw zijn structuur. Dat betekent dan dat er nieuwe Helm moet worden geplant. Succes met de heraanplant is niet gegarandeerd. Het is daarom van belang dat deze planten worden afgeschermd van alle vormen van recreatie. 

Waterrecreatie kan schade toebrengen aan rietkragen en andere waterplanten. 

Een volwassen Mierenleeuw Myrmeleon formicarius legt eitjes aan de randen van zandpaden, meestal onder een afdakje van plantenwortels. De larven graven zich in in een kuiltje en verorberen er kleine diertjes. Het duurt één tot drie jaar vooraleer de larve is volgroeid. Betreding van de leefgebieden (duinen, stuifzanden) is een vorm van recreatiedruk die nefast voor Mierenleeuwen kan zijn.

Verstoring bij vogels induceert een stressreactie die zich kan uiten in een verandering in fysiologie of in gedrag. Veranderingen in fysiologie zijn bijvoorbeeld wijzigingen in (stress-)hormoonspiegels, een verhoogde hartslag of een verhoogde energie-uitgave.

Aangezien er een positief verbrand bestaat tussen hartslag en energie-uitgave, kunnen niet-zichtbare effecten van verstoring resulteren in extra energie-uitgaven.

Chronische stress, zoals bijvoorbeeld een langdurig (licht) verhoogde hartslag, kan op termijn leiden tot ziektes en verlaagde overlevingskansen.

Verstoring bij vogels uit zich tevens in het gedrag van de vogels, met name in verhoogde alertheid of vluchten voor de verstoringsbron. De gevolgen van de verstoring variëren van een tijdelijke onderbreking van het natuurlijke gedrag tot het definitieve verlaten van een locatie of nestverlating. Verstoring kan hierdoor leiden tot een verhoogde energiebehoefte en daarmee in ernstige gevallen verlaagde overlevingskansen, een verminderd broedsucces of een verlaagde broeddichtheid in een gebied.

Vogels die sterk gebonden zijn aan een habitat vertonen een kleinere verstoringsafstand dan andere vogels. Maar dit betekent niet dat deze vogels niet verstoringsgevoelig zijn. Wanneer deze vogels immers vluchten, zijn de negatieve gevolgen extra groot.

De mate waarin verstoringsbronnen leiden tot verstoring hangt af van intensiteit, duur en frequentie, en voorspelbaarheid van de verstoringsbron. Ook het type verstoringsbron heeft effect op de verstoring.

Vogels reageren bijzonder sterk op verstoringsbronnen die veel lawaai maken en/of die zich snel verplaatsen. De verstorende effecten van recreatie in de lucht zijn het grootst, in vergelijking met deze op het water of op het land.    

Grondbroedende vogels keren na verstoring slechts naar hun nest terug wanneer ze geen verstoorders meer opmerken. Soorten als Nachtzwaluw Caprimulgus europaeus, Duinpieper Anthus campestris, Draaihals Jynx torquilla, Veldleeuwerik Alauda arvensis, Tapuit Oenanthe oenanthe en Klapekster Lanius excubitor zijn dus extra gevoelig voor verstoring door recreanten en hun honden.

Het zijn vooral de vogelsoorten van open landschappen, zoals duinen, die recreatiegevoelig zijn. Daarom is het afsluiten van duingebieden vooral tijdens het broedseizoen van groot belang. De Tapuit Oenanthe oenanthe is een grondbroedende vogel en dus zeer gevoelig voor recreatiedruk.

Op kuststranden betekent rustverstoring, bijvoorbeeld door loslopende honden, een belangrijke storingsbron voor rustende en foeragerende vogels.

Voor een aantal vogelsoorten werden de gevolgen van recreatiedruk op het gedrag, het broedsucces en de dichtheid gekwantificeerd. De broeddichtheden van de bedreigde Graspieper Anthus pratensis en de kwetsbare Veldleeuwerik Alauda arvensis bleken binnen 40 meter van een wandelpad lager te liggen dan buiten die grens. Bij ditzelfde onderzoek was er verder een sterke aanwijzing dat de met uitsterven bedreigde Tapuit Oenanthe oenanthe zijn territorium onder invloed van recreatie zelfs voortijdig verliet.

Ook onder de roofvogels zijn er grondbroedende soorten, zoals Kiekendieven. De Bruine Kiekendief Circus aeruginosus broedt vooral in moerassen, de Blauwe Kiekendief Circus cyaneus en de Grauwe Kiekendief Circus pygargus op drogere terreinen, zoals kapvlaktes in bossen, hooilandcomplexen en soms zelfs graanakkers. Grondbroeders zijn steeds kwetsbaar voor verstoring zoals recreatiedruk in hun leefgebied.

De Snor Locustella luscinioides, een soort van moerasvegetaties, is zeer gevoelig voor verstoring. Recreatie zorgt ervoor dat deze vogel zich verplaatst naar stillere gebieden.

De plezierscheepvaart op de binnenwateren lijkt onschuldig, maar is het niet. Voor het onderhoud van pleziervaartschepen worden nog steeds heel wat schadelijke middelen gebruikt. Op scheepsrompen hechten zich heel wat plantaardige en dierlijke organismen vast, zoals pokken en wieren. Deze aangroei veroorzaakt een afname van de vaarsnelheid en jaagt het brandstofverbruik de hoogte in. In het verleden maakte men dan ook veelvuldig gebruik van het zeer giftige fungicide Tributyltin.

De algemeen gehanteerde koperoxideverven zijn ook niet echt milieuvriendelijk. Een borstelbaan in een soort boten-wash blijkt het enige milieuvriendelijke alternatief. De plezierscheepvaart brengt ook afval voort in de vorm van lijmresten, harsen, boenwas, solventen, ontvetters, accuzuur, schoonmaakmiddelen, spuitbussen, olie, verven, afbijtmiddelen en wegwerpkwasten.  Onderwatertoiletten zorgen voor organische en microbiële (faecale E. Coli-bacteriën) verontreiniging van het water. Motorboten veroorzaken bovendien golfslag die de oevers kan beschadigen en de malende schroeven verstoren ongetwijfeld waterplanten en vissen. Door hun lawaai verstoren motorboten de rust- en broedgebieden van moeras- en watervogels. Bij het aanmeren van de schepen worden rietkragen beschadigd.

Hoge uitkijktorens kunnen worden opgetrokken om menselijke verstoring te beperken of te vermijden.

Net buiten de natuurgebieden kunnen er nieuwe bijkomende speelbossen of speelvijvers worden ingericht. De vraag naar ruimte voor recreatie moet worden vertaald naar meer natuur. De kwetsbare natuurgebieden mogen echter niet verder worden aangetast.

Alle vormen van harde recreatie moeten uit de natuurgebieden worden gehouden. Motorcrossterreinen moeten tegelijkertijd bruikbaar zijn voor andere geluidshinderlijke buitensporten zoals kleiduifschieten. Golfterreinen moeten zoveel mogelijk worden opengesteld voor bepaalde vormen van medegebruik zoals wandelen en fietsen.

Bij belangrijke natuurgebieden kunnen informatieborden uitleggen waarom de stilte zo belangrijk is.

In natuurgebieden kunnen kwetsbare delen worden afgesloten, ofwel volledig ofwel gedurende een bepaalde periode, bijvoorbeeld gedurende de bronsttijd of broedtijd. In andere, wel toegankelijke delen kunnen er dan wel zitbanken, schuilhutten, knuppelpaden, natuurleerpaden en observatiehutten worden opgetrokken.

Om toch recreatiemogelijkheden te bieden kunnen recreatieve geleidingsroutes uitgestippeld worden. Bij het uittekenen van deze routes wordt dan rekening gehouden met de draagkracht van het gebied.  De meest kwetsbare delen worden best omzeild. De route kan worden gericht op fietsers en voetgangers. Er kunnen ook thematische leerpaden worden aangelegd.

Kleine natuurgebieden zijn extra kwetsbaar en worden best volledig afgesloten.


Home