NATUURLEXICON


Gele Weidemier

Lasius flavus   



De Gele Weidemier Lasius flavus is onze algemeenste 'gele mier'.

Deze schubmier meet 2 tot 9 mm. De werksters zijn lichtgeel; de koningin en de mannetjes zijn duidelijk donkerder (bijna zwart) van kleur.    

De soort prefereert droge graslanden en heidegebieden, maar blijkt ook algemeen in door de mens beïnvloede milieus waar de soort vooral in gazons wordt gevonden. De graslanden mogen wel niet té intensief begraasd worden.

De nesten kunnen zeer omvangrijk worden (tot 100.000 werksters) en zijn beter gekend als de 'bultvormige' koepeltjes in allerlei soorten graslanden. De koepels kunnen soms een doorsnede van een halve meter hebben. Ze zijn vaak dicht begroeid met vegetatie en hebben geen uitgangen. Door de sterkte van deze bult verdraagt de Gele Weidemier begrazing veel beter dan andere Lasius-soorten.

Daar de soort ook gemakkelijk langdurig hoge waterstanden verdraagt kan zij in dergelijke natte en/of intensief begraasde graslanden zeer hoge nestdichtheden bereiken. Waar dit het geval is heeft de Gele Weidemier vaak een grote invloed op de fauna en flora.

In oude gefixeerde duingraslanden langs de kust profiteren planten van de minerale bestanddelen die de weidemieren met het zand telkens weer omhoog brengen. Dit graven beïnvloedt in grote mate andere bodembiota. Deze mierenbulten bevatten minder plantenparasieten en fungivore nematoden, hebben lagere vochtigheidsgehalten, een hogere pH en hogere hoeveelheden beschikbare nutriënten. De invloed van deze mieren op de vegetatie is zeker niet te onderschatten. De nesten gaan verschillende generaties mee en worden soms ook bewoond door andere mierensoorten. De voornaamste voedselbron van deze ondergronds levende Gele Weidemier bekomen ze door symbiose met wortelluizenkolonies. Meer dan 22 verschillende soorten wortelluizen werden reeds in nesten van de Gele Weidemier gevonden. De mieren voeden zich met de afscheidingen van de wortelluizen.

De eieren van de wortelluizen worden als de winter aanbreekt door de mieren veilig naar het mierennest gebracht en in het vroege voorjaar worden de intussen uitgekomen larven weer op hun waardplanten teruggezet.  

De Gele Weidemier reageert negatief op bemesting zodat ze wordt teruggedrongen tot natuurgebieden en schrale graslanden. In nesten van de Gele weidemier kunnen de myrmecofiele kortschildkevers Claviger testaceus en Claviger longicornis aangetroffen worden. Deze kleine kevertjes komen vrijwel alleen in gebieden met kalkrijke bodems voor.

De Gele Weidemier leidt een vrijwel uitsluitend onderaards bestaan.

De bruidsvluchten vinden plaats van juni tot september.

De larven spinnen gelige, perkamentachtige cocons. De cocons van de sexuele vormen zijn duidelijk groter dan die van de werksters.  

De larven van de Kalkknikspriet Microdon devius (zweefvlieg) leven in de nesten van deze mier. Deze larven voeden zich met larven, eitjes en poppen van de mieren.

Home