NATUURLEXICON



De Eikenprocessierups Thaumetopoea processionea behoort tot de tandvlinders. Hij heeft een vleugelspanning tot 35 mm en vliegt van juli tot september. De voorvleugels hebben een vage grijze tekening. De achtervleugels zijn wittig gekleurd. Het lichaam van de vlinder is bruin gekleurd.  

Het is een warmteminnende soort die begunstigd wordt door warme zomers. De soort komt vooral voor in eikenbossen en eikenlanen.  De vrouwtjes leggen eitjes op Eik-soorten Quercus species. Bij grote warmte kan deze soort ook ondergronds nestelen.  

Op plaatsen waar er door een groot aantal rupsen een voedseltekort ontstaat, gaan de rupsen in de omgeving op zoek naar andere bomen. De rupsen kunnen in dat geval ook worden gevonden op plaatsen waar geen eiken staan.  

Het eistadium duurt 9 maanden, namelijk van september tot eind april. Het rupsstadium duurt 9 tot 12 weken.

In een eerste fase is de rups oranjeachtig gekleurd, daarna wordt ze op de rug zwartbruin en op de flanken wittig van kleur. Na de derde vervelling, die start rond half mei, krijgen de rupsen 700.000 microscopisch kleine donkere haren op de rug.

Dit zijn brandhaartjes die makkelijk losraken en zeer zware allergische reacties kunnen veroorzaken.

Overdag blijven ze bij elkaar in een spinsel tegen de stam, maar ’s nachts kruipen ze achter elkaar aan naar de bladeren om te eten. De rupsen blijven in de buurt van de boom waar ze uit het ei zijn gekomen. De verspreiding van de rupsen zal dus afhangen van waar de vlinders de eitjes leggen.  

De volgroeide rupsen hebben een grijsgrauwe kleur met lichtgekleurde zijden en zijn bedekt met lange, witte haren. Deze witte haren zijn niet de brandharen.   

Tegen de ochtend trekken ze weer naar hun veilige nest.

De verpopping gebeurt in het spinsel. Het popstadium duurt 3 tot 6 weken. De vlinders verschijnen in juli. Ze leven slechts een drietal dagen.

Onderzoek toonde aan dat de rupsen ook in de grond in grote aantallen 1 tot 2 jaar in een verlengde diapauze kunnen gaan. Door een dreiging van voedseltekorten, hete periodes of extreem nat weer vluchten de rupsen de grond in.  

Als de omstandigheden gunstiger zijn, meestal in juni, kruipen ze dan – reeds in hun vierde larvenstadium dus met de brandharen-  uit de grond. De rupsen die uit de grond komen, mengen zich vaak met de rupsen die zich reeds in de boom bevinden, zodat er zich op korte termijn zeer veel rupsen met brandharen op de boom kunnen bevinden.     

Na het vertrek van de rupsen blijven de haren achter in de spinsels, die aan de stam en dikke takken hangen. De haren behouden 6 jaar lang hun irriterende werking. Jaren later kunnen de haren, die vrijkomen bij het uiteenvallen van oude nesten, dus nog overlast veroorzaken. Ook dieren kunnen last hebben van de achtergebleven haartjes.

Vlinders die uit grondnesten komen, zetten veel eitjes af op stamscheuten.   

De klimaatverandering kan wel zorgen voor gunstiger omstandigheden voor deze vlinder, namelijk droge, warme zomers en ook droge winters. Het is namelijk vooral een Centraal- en Zuid-Europese soort die steeds meer in de Benelux en Duitsland voorkomt.  

Plagen van Eikenprocessierupsen  zijn een cyclisch fenomeen.

De natuurlijke vijanden van deze vlinder zijn enerzijds parasieten zoals sluipvliegen en sluipwespen en anderzijds predatoren zoals kevers, gaasvliegen, zweefvliegen, roofwantsen en vogels (zoals Koolmees, Pimpelmees, mussen) en vleermuizen. Jonge rupsen worden graag gegeten door mieren.

Sluipvliegen en sluipwespen leggen hun eitjes op bladeren of direct in de rupsen, waarna de vliegenlarven de rupsen van binnenuit leegvreten. Dergelijke natuurlijke predatoren dijken de plagen in.

Vooral de parasietvliegen Pales processionea en Carcelia iliaca en in mindere mate Zenillia libatrix en Blondelia nigripes blijken in de nesten voor te komen. Voor het al dan niet aanwezig zijn van parasietvliegen in de nesten van de Eikenprocessierups blijkt de aanwezigheid van een korte, kruidenrijke vegetatie rond de waardbomen van belang.  

In het volwassen stadium zijn sluipwespen vaak bloembezoekers. Een groot bloemaanbod in bermen van eikenlanen zou dus kunnen helpen om de natuurlijke vijanden te stimuleren en op die manier de plaagdruk van de rupsen te verminderen. De vlinders zelf drinken geen nectar en zijn dus niet gebaat met de bloemen.  

De vlieg Carcelia iliaca blijkt volledig afhankelijk te zijn van de Eikenprocessierups. De vlieg legt eitjes op de nog levende rupsen. Als deze eitjes uitkomen, kruipen de larven in de rupsen en eten ze van binnenuit op. Na verloop van tijd sterft de rups, waarna de sluipvlieglarven verpoppen en overwinteren in het nest van de Eikenprocessierups. Deze sluipvliegen drinken in het volwassen stadium van de bloemen in de nabije omgeving van de waardbomen van de vlinder. Een aangepast bermbeheer waarbij hoogstens gefaseerd wordt gemaaid moet ervoor zorgen dat er steeds voldoende nectar voorhanden is voor de natuurlijke vijanden van de Eikenprocessierups.   

Het uitzetten van gaasvlieglarven direct na de uitkomst van de rupsen kan ervoor zorgen dat de larven de rupsen snel vinden.

De sluipwesp Pimpla processioneae is een sterk gespecialiseerde, aan de Eikenprocessierups gebonden popparasiet.  Ook de sluipwesp Pimpla turionellae treedt als parasiet op bij deze vlinder.

Het is niet uitgesloten dat ook Meteorus-sluipwespen zoals Meteorus versicolor parasiteren op de rupsen.

Verschillende soorten sluipwespen richten zich op verschillende stadia van de rupsen.

De parasitaire gespecialiseerde soorten van de Eikenprocessierups overwinteren doorgaans mee in de nesten.

Sluipwespen zijn vaak generalisten die ook bij andere vlinderrupsen kunnen parasiteren. Een nieuwe generatie sluipwespen die uit de Eikenprocessierupsen tevoorschijn komt, zal zich op andere rupsen richten. Vaak treden de sluipwespen zelf ook nog eens op als gastheer voor andere sluipwespen (hyperparasitisme).

De met verdwijnen bedreigde Grote Poppenrover Calosoma sycophanta, blijkt weer lichtjes in aantallen toe te nemen. Vermoedelijk is dit te wijten aan de toename van de populaties van de Eikenprocessierups. De kever zou een zeer efficiënte natuurlijke vijand kunnen zijn, mocht hij in grotere getale voorkomen.

Het uitzetten van Kleine Poppenrovers Calosoma inquisitor gebeurt het beste op plaatsen met weinig (druk) verkeer, zoniet worden er veel kevers doodgereden.  

De Koekoek Cuculus canorus blijkt een voorkeur te hebben voor de rupsen.

Ook bij andere vogels (zoals Koolmees, Pimpelmees, Ringmus, Spreeuw, Wielewaal en  Boomklever) werd reeds vastgesteld dat ze de rupsen van de Eikenprocessierups eten. Aangezien deze vogels alle rupsensoorten eten die ze tegenkomen, zal de bijdrage bij de beheersing van de rupsen van deze vlinder relatief klein zijn. Spechten blijken vooral geïnteresseerd te zijn in de poppen.

De vogels eten ook sluipvliegen, maar er zullen doorgaans nog genoeg sluipvliegen overblijven die paren en eitjes afzetten op de rupsen.     

Koolmezen eten zowel volwassen als jonge rupsen; ze halen ook de poppen uit de taaie cocons in de nesten.

Deze vogels zullen alleen geplaatste nestkasten bezetten als de omgevingsomstandigheden gunstig zijn: er moet water aanwezig zijn in de buurt en er moeten voldoende schuilplaatsen aanwezig zijn. De nestkasten worden best in de Eiken geplaatst die dreigen te worden aangetast door de rupsen.

De klimaatverandering zorgt voor een toename in onze streken van deze vlinder, maar er zijn nog onvoldoende natuurlijke vijanden.

Grote groepen van de rupsen kunnen Eik-soorten volledig kaal eten. Gezonde bomen ondervinden weinig hinder van een eenmalige vraat omdat de rupsen de knoppen niet opeten. De bomen krijgen tijdens de zomer of het volgende jaar opnieuw bladeren.

De brandhaartjes van de rupsen zijn voorzien van microscopische weerhaakjes en ze dringen gemakkelijk in de huid, de ogen en de luchtwegen. Binnen 8 uur na contact met de huid veroorzaken de brandhaartjes rode vlekken en hevige jeuk, die tot 2 weken kan duren.

Binnen 1 tot 4 uur na contact met de ogen veroorzaken de haartjes roodheid, tranen, jeuk en pijn. Bij inademen zorgen de haartjes voor niesbuien, keelpijn, slikstoornissen en ademhalingsmoeilijkheden doordat er een kramp optreedt van de luchtwegen.

Het inslikken van de haartjes veroorzaakt een ontsteking van het mondslijmvlies, een speekselvloed, braken en buikpijn. Bij gevoelige personen kunnen de brandhaartjes leiden tot allergische reacties zoals rode vlekken, zweten, een zwelling van mond en keel, ademhalingsmoeilijkheden, een bloeddrukdaling en bewusteloosheid.  

Men spoelt na contact best de huid en de ogen met water. Neem best een douche en trek andere kleren aan. Ook in het haar kunnen er brandhaartjes achterblijven. Men kan een jeukwerend middel aanwenden. Bij letsels aan de ogen raadpleegt men best een oogarts. Alle brandhaartjes moeten namelijk verwijderd worden. Bij ernstige klachten of allergische reacties moet onmiddellijk medische hulp worden ingeroepen.  

Bij dieren, vooral honden, kan aanraking met de spinsels van de rupsen zelfs dodelijk zijn.

Wanneer men een aantrekkelijke leefomgeving creëert voor vogels, insecten (kevers, sluipwespen) en vleermuizen, dan kunnen deze dieren zorgen voor een natuurlijke bestrijding. Het plaatsen van grote aantallen nestkasten zorgt voor extra nestgelegenheid voor Koolmezen.

Men kan ter bestrijding een middel op de toppen van de aangetaste bomen spuiten op basis van een bacterie, namelijk Bacillus thuringiensis variëteit aizawai. Deze bacterie produceert in het darmstelsel van de rupsen eiwitkristallen. Bij de afbraak van deze kristallen in het darmkanaal komt een toxine vrij, dat de darmwand van de rupsen aantast. Een uur na de opname van de bacterie stopt de rups met eten, doordat de kaakspieren verlammen. Geïnfecteerde rupsen bewegen zich langzaam, verkleuren en verschrompelen. Twee tot vijf dagen na de bestrijding zijn de rupsen dood. Ze blijven dan met de voorpoten aan de bladeren hangen. De rupsen die overleven tot aan de vervelling worden weggebrand. De sproeistof met bacteriën is enkel werkzaam als de rupsen nog niet te groot zijn. Het middel is niet selectief en veroorzaakt ook sterfte bij allerlei andere insecten. Het middel heeft mogelijk een negatief effect op het waterleven.

Een behandeling met Bacillus thuringiensis voert men best alleen maar uit in de bebouwde kom of op andere druk bezochte publieke plaatsen. In natuurgebieden, provinciale domeinen en parken kan men een omleiding voorzien.  

Bij de bestrijding kiest men vaak voor het ter plaatse verbranden of wegzuigen van de rupsen, waarna ze begraven, verbrand of verdronken worden. De toepassing van deze middelen zorgt er alvast voor dat er geen andere vlindersoorten worden getroffen, zoals bij het gebruik van de bacteriële en chemische bestrijdingsmiddelen wel het geval is.

Het opzetten van een soort schutkring rond “getroffen” Eiken, waarbij het verboden wordt om de brandhaargevaarlijke zone te betreden, zou ook een oplossing zijn, zij het dat deze “zachte aanpak” van deze vlindersoort waarschijnlijk op weinig bijval zou kunnen rekenen van landeigenaars en lokale overheden.

Het aanplanten van grote groepen Eiken wordt best vermeden. Monoculturen werken immers plagen in de hand. Een grote variatie aan soorten is beter voor het bewaren van het ecologisch evenwicht. In de omgeving van Eiken kunnen planten worden aangeplant die de natuurlijke vijanden aantrekken.  


Eikenprocessierups

Thaumetopoea processionea

Home