NATUURLEXICON


Eikenpage

Favonius quercus



De Eikenpage Favonius quercus behoort tot de blauwtjes.

Hij heeft een vleugelspanning tot 33 mm en vliegt van juni tot augustus. Deze niet zo algemene vlinder heeft kleine staartjes aan de achtervleugels. De bovenzijde van de voorvleugels van het mannetje is helder blauw met een zwarte zoom. Bij het vrouwtje is deze bovenzijde zwart-bruin met 2 blauwe vlekken. De onderzijde van de vleugels is bij beiden grijsachtig. De achtervleugels hebben een witte W-vormige band en een oranje oogvlek met daarin een zwart stipje.

Deze vlinder komt voor in bosranden, open eikenbossen en open gebieden waar Eik-soorten Quercus species voorkomen, meestal op zandgrond. De vlinder vliegt in één generatie per jaar. Deze soort kan talrijk voorkomen op de overgang van bos naar heide op zandgrond.  

De witte eitjes worden in juli meestal afzonderlijk afgezet aan het uiteinde van twijgen of aan de basis van bladknoppen of een kleine tak op 1 tot 3 m hoogte van voornamelijk Zomereik Quercus robur, maar ook op andere eiken, zelfs Amerikaanse Eik Quercus rubra.

Het vrouwtje verkiest hiervoor de onderste takken en de meest zonnige kant van de eiken.   

De soort overwintert als eitje. De rups komt in het voorjaar tevoorschijn. In het eerste rupsstadium kruipt de rups in een jonge bloeiknop en voedt zich met het binnenste deel ervan. Vanaf het tweede stadium leeft de rups onder een spinsel aan de bladsteel en de bladbasis. Het spinsel wordt alleen ’s nachts verlaten om bladknoppen en jonge bladeren te eten. De rups lijkt ook op eikenknoppen en is zodoende uitstekend gecamoufleerd. Ze is bruin met op de flanken grijsbruine vlekken.

Parasitisme op deze rupsen is bekend door de sluipvlieg Phryxe nemea en zorgt voor ongeveer 15 % sterfte in dit stadium.

De verpopping gebeurt in een losse cocon op de grond of tussen de groeven van de boomstam of van grotere takken. De pop wordt in mei of juni gevormd.

Soms gebeurt de verpopping in mierennesten.

De volwassen vlinders voeden zich vaak hoog in de boomkruinen met honingdauw, de zoete afscheiding van bladluizen. Het grootste deel van de tijd wordt in de kruinen doorgebracht. Bij zeer warm weer komen ze tot op de grond om vocht op te zuigen. Deze vlinder houdt van schaduw.  

De aanwezigheid van alleenstaande of uit de bosrand springende eiken, die voldoende oude mogen worden, is gunstig voor deze soort.  

Home