NATUURLEXICON


Ecosysteem


Een ecosysteem is het geheel van biotische en abiotische elementen die het samenleven van levende organismen in een bepaald gebied kenmerken.

In elk gebied dat we aanschouwen, bijvoorbeeld een bos of een houtkant, dan zien we dat er verschillende soorten planten, dieren en micro-organismen voorkomen. De afbraak door micro-organismen van organische stoffen tot anorganische stoffen (mineralisatie) vindt vooral plaats in de bodem en vormt een onmisbare schakel in de biologische kringloop. De verschillende levende organismen vormen een levensgemeenschap. Elk organisme wordt in zijn omgeving beïnvloed door andere organismen (het biotisch milieu) en ook door allerlei niet-levende factoren zoals temperatuur, vochtigheid, bodemvruchtbaarheid, wind en bodemzuurtegraad (het abiotisch milieu).

Omgekeerd beïnvloeden deze organismen ook de omgeving zelf doordat planten bijvoorbeeld gegeten worden of de bodem wordt bemest.

Binnen een levensgemeenschap spelen dus vele relaties en wisselwerkingen een rol. Een voedselketen is een doorlopende keten van organismen, waarbij iedere schakel in de keten zich voedt met de vorige en wordt gegeten door de volgende. Bij het begin van de voedselketen staan de primaire producenten, aan het einde de carnivoren.

Er bestaan binnen de levensgemeenschap verschillende voedselketens, zodat er steeds een kringloop bestaat van energie en stoffen. Het geheel van een levensgemeenschap met de bijhorende afhankelijkheidsrelaties noemen we een ecosysteem.

Alle soorten, ook de zeer zeldzame soorten, beïnvloeden sterk het hele ecosysteem. Iedere soort heeft er zijn plaats (habitat) en hun eigen rol in deze habitat (niche). Met de verscheidenheid (biodiversiteit) neemt meestal ook de stabiliteit van het ecosysteem toe.

Een ecosysteem kan zich zowel op het land bevinden als in het water. In een vijver bijvoorbeeld leven allerlei organismen die elkaar tot voedsel dienen. De ééncellige organismen (plankton) worden gegeten door watervlooien, die op hun beurt worden gegeten door kleinere vissoorten. Deze vissen vormen het voedsel voor roofvissen.

Dit is één voedselketen, maar in werkelijkheid zijn de voedselrelaties veel ingewikkelder. Het plankton wordt ook gegeten door zoetwatermosselen, terwijl de vissen ook poelslakjes en roeipootkreeftjes eet.

Roofvissen eten niet alleen kleinere vissen, maar ook watervlooien, muggenlarven, wormen, slakken en zoetwatermosseltjes, plantenzaden en algen, kikkervisjes, stekelbaarsjes en viseieren.

In het ecosysteem kunnen we dus eerder spreken van een voedselweb of voedselnet.

In elk ecosysteem zijn er producenten. Dit zijn organismen (meestal groene planten) die bladgroen bezitten waarmee ze zonlicht kunnen opvangen. Met behulp van zonne-energie maken ze uit koolzuurgas en water organische verbindingen zoals suikers, zetmeel en plantaardige  eiwitten. 

Dit (plantaardig) materiaal wordt gegeten door consumenten, die door andere consumenten worden gegeten.

De trofie van een gebied geeft de mate aan waarin voedingsstoffen beschikbaar zijn. Bij de bepaling van voedingsstoffen gaat het vooral om fosfor, stikstof en koolstof. De term wordt gebruikt voor zowel ecosystemen in de bodem als in het water. De wetenschap heeft ook hier weer gezorgd voor een aantal moeilijke termen: oligotroof betekent voedselarm; mesotroof betekent matig voedselrijk; eutroof betekent voedselrijk; hypertroof betekent overbemest.

Naast de producenten en de consumenten zijn er in elk ecosysteem ook reducenten of afbrekers. Deze breken het afgestorven organisch materiaal, zoals kadavers, uitwerpselen, bladeren) weer af tot eenvoudigere bestanddelen die zo weer ter beschikking komen van de producenten. Er is dus steeds een opbouw en een afbraak van organische stof waaruit de organismen bestaan.

In elk ecosysteem zijn er ook wel plantaardige of dierlijke organismen die tijdelijk of blijvend in een ander soort dier of plant (gastheer) leven, waarvan ze het voedsel geheel of gedeeltelijk onttrekken, zonder de gastheer evenwel te doden. We noemen dit parasieten.

Wanneer er 2 soorten samenleven, waarbij er wederzijds voordeel optreedt, dan spreken we van symbiose. Een mooi voorbeeld hiervan is het samenlevingsverband tussen een schimmel en een groenwier (alg), dat resulteert in een korstmos (licheen).

Is er enkel voordeel voor één der 2 soorten, dan spreken we van commensalisme.

Een natuurlijke gemeenschap verandert geleidelijk aan, zelfs in volledig natuurlijke omstandigheden, dus zonder menselijke verstoringen of andere beïnvloeding. Dit proces noemt men in de ecologie successie. Wanneer dit proces in een schijnbare rustfase overgaat en min of meer stabiel is geworden, spreekt men van een climax. Een voorbeeld van een natuurlijke successie is hetgeen men noemt “verruiging”, waarbij hoog opschietende, agressieve plantensoorten (ruigtekruiden) zich uitbreiden en het strooisel zich na enkele jaren ophoopt.

Wanneer er uit het open water door een geleidelijke opvulling met plantenresten meer land ontstaat, spreekt men van verlanding.

Dat een ecosysteem in gunstige zin kan worden beïnvloed illustreert het volgende voorbeeld:

Een waterloop waarin Brasem Abramis brama en Blankvoorn Rutilus rutilus het ecosysteem overheersen zal troebeler worden doordat deze twee vissen de waterbodem omwoelen. De vissen voeden zich met watervlooien. Deze watervlooien zullen dus in aantal verminderen. Aangezien deze watervlooien zich op hun beurt voeden met algen, zullen deze algen aangroeien en op termijn de zuurstofplanten gaan “verstikken”. Het gevolg van een toename van Brasem en Blankvoorn leidt dus tot een vertroebeling van het water en algenbloei.

Als we nu de toppredator onder de vissen introduceren of herintroduceren in dit ecosysteem gebeurt het volgende:

De Snoek Esox lucius voedt zich met de kleinere vissen Brasem en Blankvoorn. Een afname van deze vissen leidt tot een toename van de watervlooien. Deze toename zorgt voor een afname van de algen. Zo krijgen de zuurstofplanten meer licht en ruimte en wordt het water helderder.

Verstoringen van de energie- en stoffenkringlopen kunnen het biologisch leven drastisch veranderen. Deze verstoringen, zoals milieugevaarlijke stoffen, verzuring, vermesting en het broeikaseffect, kunnen zeer ernstige gevolgen hebben voor ecosystemen.

Ecosystemen bieden de mens verschillende levensnoodzakelijke diensten: bevoorradende diensten (voedsel, geneesmiddelen, bouwmaterialen, kledingvezels), regulerende diensten (klimaat, overstromingen, waterkwaliteit), ondersteunende diensten (watercyclus, fotosynthese, humusvorming, bestuiving) en culturele diensten (recreatie, toerisme, ontspanning, inspiratie).

Als de kwaliteit van een ecosysteem afneemt, krimpen de populaties van fauna en flora in, tot ze te klein worden om de soort in stand te houden. Die soort dreigt dan, als er niet, onvoldoende of te laat wordt ingegrepen, uiteindelijk volledig van de aardbol te verdwijnen. Dat verstoort ook het doen en laten van andere soorten. Ten slotte raakt het ecologisch evenwicht van het ecosysteem waar zij deel van uitmaken, volledig uit balans en dat heeft weer een invloed op andere ecosystemen.     

Home