NATUURLEXICON


Dynamiek


Dynamiek is een zeer belangrijk begrip in de ecologie.

Nergens zijn de milieufactoren immers constant. Ze schommelen tussen bepaalde waarden. Deze veranderlijkheid is de zogenaamde dynamiek van het milieu. Voorbeelden zijn temperatuur, neerslag, getijbewegingen, windkracht, begrazingsdruk, enz.

Storingsplanten zijn soorten die aan een hoge mate van natuurlijke milieudynamiek aangepast zijn. Het zijn meestal  pioniersoorten.

In het algemeen geldt dat hoe minder dynamiek er is, hoe groter de verscheidenheid aan planten zal zijn. Plotselinge veranderingen in het milieu leiden tot storing. Complexe levensgemeenschappen zullen dan de plaats ruimen voor relatief eenvormige of sterk verarmde levensgemeenschappen. Bij langzame veranderingen in het milieu past de vegetatie zich geleidelijk aan. De ene complexe levensgemeenschap gaat dan in de andere complexe levensgemeenschap over.

Stedelijke milieus zijn erg dynamisch doordat er veel plotselinge veranderingen optreden zoals betreding, hondenpoep en (thermische) luchtverontreiniging. Deze leiden snel tot storingssituaties.

Overal geldt dat een natuurgericht beheer pas kans tot slagen heeft wanneer de oorzaken van de verstoringen worden weggenomen.

Aangezien beheersmaatregelen op zichzelf ook een soort verstoring zijn van een levensgemeenschap, zal er ook een dynamiek plaatsvinden in de levensgemeenschap. Aangezien organismen een zekere tijd nodig hebben om zich aan deze gewijzigde milieuomstandigheden aan te passen zal er een zekere continuïteit in beheer moeten zijn, gekoppeld aan een ruimtelijke variatie. Door elk jaar op vaste tijdstippen te maaien, zullen die plantensoorten zich vestigen en handhaven die qua cyclus van groei, bloei en zaadvorming vinnen de gevoerde maaicyclus passen. Wanneer het tijdstip, het ritme of de manier van maaien wordt veranderd, dan zullen bepaalde soorten verdwijnen. Wanneer de veranderingen in beheer elkaar sneller opvolgen dan de tijd die nodig is voor de vegetatie (en bijhorende fauna) om zich aan te passen, verdwijnen de meeste soorten definitief en blijven enkel de hierboven genoemde storingplaatsen over.

Hoe minder wijzigingen in het beheer plaatsvinden, des te beter kan een levensgemeenschap zich ontwikkelen en handhaven. Een voortdurende wisseling van beheermethodiek leidt tot weinig gevarieerde levensgemeenschappen. Er kunnen wel verschillende beheersmethoden toegepast worden in verschillende gebieden. Dit draagt dan wel weer bij tot meer variatie. Er dient dus variatie te zijn in de ruimte maar een constante in de tijd.

Naarmate de oppervlakte van een bepaald milieutype groter wordt, komen er meer soorten voor. Men noemt dit het oppervlakte-effect. Grote terreinen met veel milieuvariatie zullen meer soorten bevatten van kleine terreinen met veel milieuvariatie en grote terreinen met weinig milieuvariatie. Kleine gevarieerde terreinen kunnen daarentegen meer soorten herbergen dan grote terreinen met weinig milieuverschillen. Vooral in kleine stedelijke groengebieden, kan het aanbrengen van veel milieuvariatie ervoor zorgen dat er meer soorten voorkomen, zelfs meer dan in grotere buitengebieden.   

In groenzones in stedelijke gebieden wordt anderzijds best zoveel mogelijk aansluiting gezocht op het bestaande omringende landschap door uit te gaan van de milieuomstandigheden die van nature ter plaatse aanwezig zijn. Hierdoor wordt uitwisseling van organismen tussen de groenzone en de omgeving bevorderd. Meestal is de bodem in stedelijke gebieden echter totaal vergraven en liggen de groenzones volledig geïsoleerd van het buitengebied. Daarom is het van essentieel belang dat er zogenaamde “groene vingers” vanuit het buitengebied tot in het stedelijk weefsel doordringen.

Natuurlijke processen zoals getijdenwerking, wisselende grondwaterstand en begrazing creëren zelf een milieuvariatie in een gebied. Wanneer deze enigszins gecontroleerd of begeleid worden door de mens spreken we van natuurontwikkeling, als tegenhanger van het traditionele arbeidsintensieve natuurbeheer, waarbij het daadwerkelijk ingrijpen van de mens noodzakelijk is. Natuurontwikkeling heeft het meeste kans op slagen in uitgestrekte natuurgebieden waar reeds een natuurlijke dynamiek bestaat, zoals bijvoorbeeld in de Baai van Heist (Vlaanderen).

Het inzetten van grote grazers mag slechts extensief gebeuren. Van nature zouden deze dieren ook zeer verspreid over het landschap voorkomen. Tenzij men deze dieren werkelijk als zeis en maaibalk wenst in te zetten ter vervanging van de menselijke arbeid. Maar dan is dit natuurbeheer en geen natuurontwikkeling. Een compleet en echt natuurlijk ecosysteem zou een natuurlijke populatieopbouw van grote grazers kennen die gereguleerd wordt door natuurlijke predatoren zoals Wolf Canis lupus en Lynx Lynx lynx.

Home