NATUURLEXICON


Dwergvleermuis

Pipistrellus pipistrellus



De Dwergvleermuis Pipistrellus pipistrellus, ook Gewone Dwergvleermuis genoemd, is een zeer kleine vleermuis. Hij heeft een lichaamslengte tot 5,1 cm. De vleugelspanning bedraagt 20 cm. Het dier behoort tot de gladneuzen onder de vleermuizen. De oren zijn kort en driehoekig, de punt is rood en de buitenrand vertoont 4-5 dwarsplooien. De binnenrand van de oren is donker. De tragus is langer dan breed en licht naar binnen gebogen, van boven stomp. De bovenzijde van het lichaam is roodbruin, kastanjebruin of donkerbruin. De onderzijde is geelbruin tot grijsbruin. De snuit, oren en vlieghuid zijn zwartbruin. Deze soort wordt vaak herkend aan zijn zwart zorro-maskertje. De vleugels zijn smal en puntig.

Deze soort is vaak reeds in de avondschemering actief en is sterk gebonden aan menselijke bebouwing. Het is een soort van gesloten tot halfopen landschappen zoals kleinschalige agrarische landschappen, parken en tuinen. Water vormt een belangrijk jachthabitat, vermoedelijk vooral in de lente en de herfst.

Deze vleermuis houdt zich vaak op in gebouwen, muurspleten, scheuren en achter schilderijen.

De moederdieren met jongen vinden we terug in van buitenaf toegankelijke ruimten achter gevelbekleding, vensterluiken, spouwmuren en ook in nauwe vleermuiskasten (spleetkasten).

Het dieet is zeer uiteenlopend en sterk afhankelijk van het plaatselijk insectenaanbod. Dwergvleermuizen vangen vooral kleine vliegende insecten (1-12 mm groot) zoals muggen, dansmuggen, gaasvliegen en vlinders.

In onze streken overwinteren de dieren onder andere in de spouwmuren en tussen het daktimmerwerk van gewone huizen. De soort vertoont gedurende de gehele winterperiode een zekere mate van activiteit, afhankelijk van de weersomstandigheden. Op zachte winterdagen is het voor Dwergvleermuizen voordeliger om te gaan foerageren dan in winterslaap te blijven en hun vetreserves te verbruiken. Over trekafstanden tussen zomergebied en winterverblijfplaats zijn voor onze streken zeer weinig gegevens bekend. Vermoedelijk overwinteren ze in de nabije omgeving van de zomerkolonie, of blijven ze in dezelfde gebouwen.

De Dwergvleermuis leeft in soms zeer grote kolonies. De jongen zijn in de eerste week van hun leven onbehaard. Een warme omgeving is dan belangrijk. Er worden 1 of 2 jongen per jaar geboren.

De jongen zijn na 2 maanden volledig zelfstandig.

Om de kolonieplaats te bereiken, hebben de vleermuizen slechts een spleetje van 1 cm breed nodig. Een kolonie gebruikt een aantal verblijfplaatsen waartussen zij regelmatig verhuist.

De afstand tussen kolonieplaats en foerageergebieden bedraagt maximaal 5 km. De vliegroutes lopen langs allerlei landschapselementen. Zowel natuurlijke elementen (dreven, hagen en bosranden) als antropogene structuren (muren en huizenrijen) worden gebruikt. De Dwergvleermuis is een echte opportunist, die zich sterk heeft aangepast aan de menselijke aanwezigheid.


Home