NATUURLEXICON


Chytridschimmel

Batrachochytrium dendrobatidis/salamandrivorans



De Chytridschimmel Batrachochytrium dendrobatidis is een gevaarlijke schimmel die als een bedreiging voor alle amfibieën kan worden beschouwd. Hij is sinds 1998 opgedoken.

In 1998 werd deze schimmel voor het eerst beschreven na een massale sterfte in Australië en Midden-Amerika. Daarna werd de schimmel ook aangetroffen in Noord- en Zuid-Amerika, Afrika en ook Europa. Anno 2008 waren er reeds honderden soorten geïnfecteerd.

De schimmel tast kikkers, salamanders en padden aan. In El Copé (West-Panama) zijn reeds 60 % van alle amfibieën verdwenen als gevolg van de schimmel.

Ook in Kent (Groot-Brittannië) werd een hele populatie Stierkikkers Lithobates catesbeianus besmet. Tussen 1999 en 2004 werden alle Stierkikkers gevangen en vernietigd om verdere verspreiding van de schimmel te voorkomen. De Stierkikkers zelf blijken de schimmel goed te verdragen.

De schimmel werd in Vlaanderen reeds vastgesteld bij zieke Vroedmeesterpadden Alytes obstetricans.  

Terwijl Batrachochytrium dendrobatidis vooral kikkers treft is Batrachochytrium salamandrivorans verantwoordelijk voor een sterfte bij salamanders, zoals bijvoorbeeld de Vuursalamander Salamandra salamandra. Deze infectie werd vermoedelijk in Europa ingevoerd met besmette Aziatische salamanders.

De schimmel veroorzaakt chytridiomycose. Om te groeien gebruikt deze gistachtige schimmel keratine (hoornstof). Hij vestigt zich in de bovenste huidlagen van de amfibieën en in de bek van kikkervisjes. De besmetting gebeurt via het water of door direct contact met de schimmel. De incubatietijd duurt 8 tot 15 dagen. De schimmel ontwikkelt zich optimaal bij een temperatuur tussen 17 en 25 °C en onder vochtige omstandigheden.

De schimmel produceert beweeglijke sporen die zich vasthechten aan de verhoornde huid van een amfibie. Vervolgens ontwikkelt de spore zich tot een zogenaamd sporangium waarin nieuwe sporen gevormd worden die vrijkomen en een nieuw amfibie kunnen infecteren.  Besmette dieren kunnen moeilijk ademen. Ze stoppen met eten en vertonen zenuwstoornissen.

Door de klimaatverandering vormen zich in berggebieden meer wolken. Deze zorgen voor koelere dagen en warmere nachten. Deze zijn gunstig voor de ontwikkeling van de Chytridschimmel.

Bij een temperatuur van 28 °C stopt de groei. Wanneer de temperatuur gedurende een week 29 °C blijft, dan sterft de schimmel. Bij een temperatuur van 4 °C kan de schimmel overleven en zelfs overwinteren op een gastheer.

De symptomen bij aangetaste amfibieën zijn vooral: het loslaten van stukjes huid, sloomheid, gedragsverandering, abnormale houdingen en huidwondjes. Bij kikkervisjes veroorzaakt de schimmel vervormde bekjes. De zieke dieren eten meestal niet meer en worden steeds apathischer tot ze sterven.

Batrachochytrium salamandrivorans veroorzaakt zweren die zich zo sterk uitbreiden dat de volledige bovenlaag van de huid van de salamander vernietigd wordt.  

De ziekte treedt vooral op bij amfibieën na de metamorfose. Behalve de aantasting van de monddelen (vervorming) vertonen de larven in de regel geen klinische symptomen na infectie.

Een verspreiding van deze gevaarlijke schimmel wordt in de hand gewerkt door de handel in tropische kikkers en de verzameling van kikkersoorten in dierentuinen.

Naast de overdracht via besmette dieren kan de verspreiding ook gebeuren via passieve vectoren zoals bijvoorbeeld het meeliften op de poten van watervogels of op besmette materialen (laarzen, schepnetten).   

De schimmel leidt niet altijd tot het optreden van sterfte. Om sterfte te veroorzaken is een combinatie noodzakelijk van een gevoelige amfibieënsoort, een schimmelstam die in staat is ziekte te veroorzaken en de juiste omstandigheden om de ziekte te kunnen uitlokken.

Wanneer de schimmel zich in beperktere mate ophoudt in de huid wordt er geen merkbare schade toegebracht. De dieren kunnen op die manier zeer lang de schimmel meedragen en verspreiden zonder dat ze er zelf ziek van worden.

Zolang de schimmel en de drager ervan in een bepaald evenwicht samenleven blijven de problemen beperkt, maar bepaalde verschuivingen zoals bijvoorbeeld deze veroorzaakt door klimaatverandering kunnen zorgen voor een verdere verzwakking van de amfibieën of een insleep van sterk ziekteverwekkende stammen en uiteindelijk leiden tot een moeilijk aan te pakken epidemie.   

De schimmel kan zich ook inkapselen. Zo wordt de schimmel resistenter tegen droogte en hoge temperaturen. Op deze manier kan de schimmel lang in water of in de bodem overleven.

Naast amfibieën kunnen ook kreeftachtigen besmet zijn met de schimmel en mee voor de instandhouding van de infectie zorgen.

Home