NATUURLEXICON


Baardvleermuis

Myotis brandtii/M. mystacinus


De Baardvleermuis  Myotis brandtii en Myotis mystacinus bestaat uit 2 zustersoorten, namelijk de Brandts Vleermuis Myotis brandti en de Westelijke Baardvleermuis Myotis mystacinus. Beide soorten lijken zeer sterk op elkaar. Ze hebben smalle, spitse vleugels, kleine voeten, donkere en smalle oren en een donker en behaard gezicht.  

Baardvleermuizen zijn eerder kleine vleermuizen met een spanwijdte tussen 20 en 25 cm. Ze wegen slechts 4 tot 8 g en hebben vrij brede vleugels. Ze zijn aan bossen gebonden om te foerageren en om te verblijven. Ze foerageren in min of meer open plekken in bossen. Ze jagen reeds vroeg in de avond, meestal alleen, soms in groep. Ze zijn niet in staat om tussen dichte vegetatie te foerageren. Het voedsel bestaat bij de Westelijke Baardvleermuis vooral uit muggen, vliegen, langpootmuggen, spinnen, vliegen en andere insecten. De Brandts Vleermuis voedt zich vooral met kleine nachtvlinders, langpootmuggen, spinnen, dansmuggen en vliegen.

De Westelijke Baardvleermuis kiest als zomerverblijf plaatsen in gebouwen (grote leegstaande gebouwen, kerkzolders) of nabij gebouwen zoals spleten en kleine holtes in gebouwen (tussen daktimmerwerk, achter gevelbekleding) en holle bomen.

De Brandts Vleermuis kiest meer voor bossen en vleermuis- en vogelkasten. De laatste soort zou ook meer gebonden zijn aan waterpartijen. Beide soorten leggen afstanden af van 20 tot 30 km tussen de winter- en zomerverblijfplaats.

De afstand tussen de kolonieplaats en de foerageergebieden is opvallend klein. In de meeste gevallen is dit minder dan 1 km. De foerageergebieden liggen bijna altijd in bosachtig landschap. De vleermuizen worden vaak waargenomen foeragerend langs bospaden en bosranden. Vochtige bosbestanden hebben de voorkeur. Het voedsel bestaat vooral uit langpootmuggen, dansmuggen en andere muggen en vliegen. Deze insecten zijn sterk gebonden aan vochtige bossen.

Boomkolonies zijn gehuisvest achter losse schors en in scheuren en in kleine holten. Vleermuizen verhuizen doorheen het jaar tussen meerdere bomen en boomholtes. Alleen als het totale aanbod geschikte holten voldoende hoog blijft kan de populatie van boombewonende vleermuizen duurzaam overleven in een gebied.

De winterverblijven zijn voor beide soorten vooral bunkers, kelders, ijskelders, forten en groeven. De winterslaap duurt van oktober-november tot maart-april. De paring gebeurt reeds in het najaar of de winter, tijdens een korte onderbreking van de winterslaap. Er wordt 1 jong geboren.

Home