NATUURLEXICON


Amerikaanse Vogelkers

Prunus serotina


De Amerikaanse Vogelkers Prunus serotina is een uitheemse boom die door introductie (adventief) uit Noord-Amerika in onze streken terechtkwam. Hij werd vooral vroeger (tussen 1930 en 1965) veel aangeplant.

Men ging er toen van uit dat deze boom de bodemvruchtbaarheid (in dennenbossen) verbeterde en de kans op insectenplagen en bosbranden verminderde.

Sedert het einde van de negentiende eeuw komt de plant in Europa voor en is thans volledig ingeburgerd. Deze exoot, die men wel eens “Bospest” noemt, verdringt in de bossen niet alleen de inheemse Vogelkers Prunus padus, maar ook veel andere planten, zodat hij de laatste jaren vaak uit de bossen wordt gehaald, al lukt dit zeer moeilijk. Deze boom, die meestal een struikvorm aanneemt, koloniseert ook open natuurterreinen, zodat hij ook heidegebieden kan overwoekeren.

De soort bloeit in mei en juni met witte bloemen die in trossen staan. De langwerpige, glanzende bladeren zijn leerachtig. De vruchtjes zijn steenvruchtjes, die graag worden gegeten door Spreeuwen Sturnus vulgaris.  

De zaden, de bladeren, de bast en de wortels zijn giftig. Het vruchtvlees van de bessen is niet giftig.

Inname en openkauwen van de pitten kan leiden tot een blauwzuurvergiftiging. Deze leidt tot hersenbeschadiging en eventueel de dood.  

Deze boom maakt verjonging van andere boom- en struiksoorten op zandige bodem onmogelijk. In Amerika, waar de boom van nature voorkomt, zorgen ziekteverwekkende bodemschimmels onder de boom ervoor dat veel kiemplantjes afsterven, zodat de verspreiding beperkt blijft. In onze bossen gaan bijna alle zaailingen zich tot boompjes ontwikkelen, zodat er in relatief korte tijd van een “Bospest” kan worden gesproken.

Het “invasieve” karakter van deze boom zal zich enkel manifesteren in de pioniersstadia van bossen op zandgronden en bij het open houden van heidegebieden en duinlandschappen.  

Het is een snelle groeier, die reeds op jonge leeftijd veel zaad produceert.

De bessenetende vogels dragen bij tot de verspreiding van deze plant.  

In het huidige natuurbeheer wordt de Amerikaanse Vogelkers permanent opgevolgd op een voldoende grote oppervlakte in gebieden die worden omgevormd tot rijkere bossen met veel inheemse loofbomen.

Bodemverstoring en grote kapwerkzaamheden in bossen zet de zaden van de Amerikaanse Vogelkers aan tot kiemen, zodat er tapijten van zaailingen kunnen ontstaan.

Uit wetenschappelijk onderzoek (Naturalis Biodiversity Center, Rijksuniversiteit Groningen en Leidse Hogeschool) is gebleken dat er meer dan 60 verschillende insecten eten van deze plant. Het Vijfstippelig Struikhaantje Gonioctena quinquepunctata, een kevertje dat zich oorspronkelijk voedde op Wilde Lijsterbes Sorbus aucuparia, zou zelfs in de jaren 1990 zijn overgestapt op Amerikaanse Vogelkers.

Dit betekent naar de toekomst toe dat insecten door hun vraat de opmars van de Amerikaanse Vogelkers kunnen vertragen. Maar dit natuurlijke proces kan anderzijds dan weer worden vertraagd door het handmatig verwijderen van de bomen omwille van het “invasieve karakter”.     

De parasitaire schimmel Taphrina farlowii is een schimmel die behoort tot de ascomyceten, waarbij de sporen worden gevormd in zakjes. Deze schimmel veroorzaakt blaarvormige vergroeiingen op de bladeren van deze plant, die soms fel rood verkleuren. Op het vergroeide oppervlak worden de sporen gevormd. Kort na de sporenvorming sterven de bladeren en ook soms hele scheuten van de plant af. Ook de bloeiaren kunnen worden aangetast, hetgeen resulteert in een vergroeiing van de bloemen waarbij een normale vruchtvorming achterwege blijft. De schimmel wordt vaker aangetroffen op bomen in open duingebieden dan in bossen.  

Deze soort toont aan dat exoten in staat zijn om na lange tijd toch een rol te spelen in het inheemse ecosysteem. De Amerikaanse Vogelkers zou na 5 tot 10 jaar evenveel insecten aantrekken als de inheemse Vogelkers.

Home